Ignacz Klein

Geboortedatum: | Sterfdatum:

Joods-Hongaarse voetbaltrainer tijdens de Tweede Wereldoorlog

Het PSV elftal in 1928-1929, trainer Ignacz Klein staat helemaal links. (Foto: Stichting 18 September)

Het PSV elftal in 1928-1929, trainer Ignacz Klein staat helemaal links. (Foto: Stichting 18 September)

In de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg wordt op 28 december 1921 ‘Ignac Klein’ ingeschreven: 24 jaar oud, geboren in het Hongaarse Piliscsaba, ‘Israëliet’ van geloof, ‘techniker’ van beroep. Het destijds Tsjechoslowaakse Kežmarok staat vermeld als zijn laatste woonplaats.

In Tilburg woont hij op drie adressen in de arbeiderswijk de Besterd. Ruim een half jaar later verhuist hij naar Eindhoven, waar hij in 1925 trouwt en drie kinderen krijgt. Bij zijn huwelijk wordt administrateur opgegeven als zijn beroep. Maar Ignacz Klein staat vanaf 1924 vooral bekend als voetbaltrainer. Dat is hij bij diverse clubs in Zuidoost-Brabant: De Valk in Valkenswaard, PSV in Eindhoven, Helmondia in Helmond en Bladella in Bladel.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt het gezin Klein vermoord in Auschwitz. Wanneer in 1950 in Eindhoven de overlijdensakte van Ignacz Klein wordt opgemaakt, wordt 31 januari 1943 als overlijdensdatum vermeld. Klein behoort tot een groep Joodse migranten die al ver voor de oorlog hun heil in Nederland zochten. Uitzonderlijk is hij vanwege zijn loopbaan als voetbaltrainer. Zijn lot en dat van zijn gezin is dan weer geen uitzondering: hij is één van de ruim tweeduizend Joodse Noord-Brabanders die in de oorlog werden vermoord. Wat weten we van zijn leven en zijn werk?

 

Komst naar Nederland

Waarom kwam Ignacz Klein naar Nederland? Wat hoopte hij hier te bereiken? Kunnen we achterhalen waarom werd hij in 1924 werd aangesteld als trainer van voetbalvereniging De Valk in Valkenswaard? Waarom werd hij geen atletiektrainer? Duidelijk antwoorden op deze vragen zijn niet te geven. We weten dat Klein een gedreven sportman was, een atleet met een ijzersterke conditie. Ondanks zijn atletiekachtergrond ging hij prat op zijn kennis van het Hongaarse voetbal, dat in die tijd in Europa goed aangeschreven stond. Hij was tactisch sterk maar technisch beperkt en had ook geen opleiding in die richting gehad. 

Ignacz Klein werd op 14 april 1897 geboren in Piliscsaba, een dorp nabij Boedapest in Hongarije. Hij was de oudste van de zeven kinderen van de Joodse Moric Klein (1868-1940) en Fanny Grünfeld (1876-1944). Vader was veehandelaar, moeder marktkoopvrouw, maar ze had ook een textielwinkel. De Joodse gemeenschap in Piliscsaba telde rond 1920 ongeveer 130 leden op een bevolking van ruim 2.600. Voor diensten in de synagoge moesten zij naar het nabijgelegen Pilisvörösvár. Na zijn schoolopleiding vertrok Ignacz, voor vrienden ‘Náci’, naar Késmárk, dat tot 1918 bij Hongarije hoorde. Na de oorlog werd de naam van deze stad Kežmarok, gelegen in Tsjechoslowakije. Tot de Tweede Wereldoorlog leefden in Késmárk grote Duitse en Joodse gemeenschappen en was de stad landelijk bekend vanwege de textielindustrie. Hier zou Ignacz Klein zich verder in deze nijverheid bekwamen. 

Hongarije werd na de Eerste Wereldoorlog een onafhankelijke republiek, los van Oostenrijk, waarmee het vanaf 1867 een dubbelmonarchie had gevormd. Het land behoorde tot de grote verliezers van de oorlog en verloor bijna tweederde van zijn oorspronkelijke grondgebied, inclusief natuurlijke grondstoffen. De economie stortte in en het land kreeg ook nog grote hoeveelheden vluchtelingen te verwerken. Onder andere de katholieke kerk deed een beroep op humanitaire hulp vanuit West-Europa. Die hulp kwam mede van het Nederlandse R.K. Huisvestingscomité, dat in 1914 was opgericht om Belgische vluchtelingen op te vangen. Dit comité was in 1917 verplaatst naar ’s-Hertogenbosch en kreeg in 1924 de naam Stichting Menschen in Nood. Samen met het neutrale Centraal Comité voor noodlijdende Hongaarsche Kinderen haalde het tienduizenden Hongaarse kinderen naar Nederlandse gastgezinnen, waar ze geestelijk en lichamelijk konden aansterken. De meeste kinderen kwamen terecht in gezinnen in de lagere middenstand. De pleegouders ontvingen hiervoor een financiële bijdrage.

Klein was ongetwijfeld op de hoogte van deze humanitaire hulpactie. Mogelijk behoorde zijn jongere broer Miksa, geboren in 1907, tot de kinderen die naar Nederland kwamen om aan te sterken. Uit een brief van zijn vader aan Ignacz blijkt dat zijn broer Miksa (‘Miki’) daar in 1918 drie dagen in een ziekenhuis heeft gelegen. In een artikel over Ignacz Klein in het Eindhovens Dagblad in 1999 vertelde de toen nog levende jongste broer van Ignacz, Sándor Klein (1915-2006), dat Miki in 1921 in Eindhoven verbleef. Hij zou daar als elektricien gewerkt hebben, maar dat lijkt gezien zijn leeftijd onwaarschijnlijk. Helaas was de registratie van de Hongaarse kinderen gebrekkig, zodat ze in de bronnen moeilijk terug te vinden zijn. 

Ignacz Klein was al eerder in Nederland geweest: in juni 1921 nam hij deel aan internationale atletiekwedstrijden in Rotterdam. Dat is niet verwonderlijk want in 1920 was hij Hongaars kampioen op de vijf kilometer. Kennelijk beviel die eerste kennismaking met Nederland hem goed want later dat jaar kwam hij terug en vestigde hij zich in de textielstad Tilburg. Hij had toen nog niet te maken met de vele beperkingen die Joodse vluchtelingen in Nederland later opgelegd kregen. Toch was hier al in 1918 een nieuwe Vreemdelingenwet van kracht geworden, die de overheid de mogelijkheid gaf om vreemdelingen nauwlettender in de gaten te houden. Zo konden zij in geval van ‘politieke onbetrouwbaarheid’ of ‘armoede’ gemakkelijker over de grens worden gezet en werd het mogelijk hun de toegang tot de arbeidsmarkt te ontzeggen. 

Met dit laatste liep het begin jaren twintig niet zo’n vaart omdat de economie na 1922 weer aantrok. Ook Klein kon blijven, ook al is het onbekend waar hij in Tilburg gewerkt heeft. Gezien zijn opleiding in de textiel is het wel logisch dat hij naar Tilburg ging. Al in 1922 verhuisde hij naar Eindhoven, waar hij in 1925 trouwde met de in 1897 in Eindhoven geboren Julia Silverenberg, een dochter van bakker Theodore Silverenberg (1864-1942) en Carolina Zeligman (1871-1936). Julia’s ouders waren afkomstig uit Joodse gezinnen die al langere tijd in Nederland verbleven. Het jonge echtpaar ging wonen in een huurhuis aan de Binnenwiertzstraat en kreeg drie kinderen, twee jongens en een meisje. 

 

Voetbaltrainer als ambitie

Klein was dus geen vluchteling, maar een immigrant op zoek naar een beter leven, weg van de armoede in zijn land, dat met grote problemen kampte. Wellicht zocht hij aanvankelijk een baan in de textielindustrie, maar zijn werkelijke ambities lagen elders.  In Hongarije was hij een goede voetballer geweest en ook in Nederland zou hij op hoog niveau gespeeld hebben. Toch is hij in Nederland nergens als speler actief geweest, alleen als trainer. In clubblad De Valkenier van de Valkenswaardse voetbalvereniging De Valk schreef hij in augustus 1937 over ‘mijn ondervindingen in Hongarije’. Daar was hij na vijf jaar weer op bezoek geweest op de plek waar hij vroeger gesport had: ‘Op het terrein van Ferencváros in Budapest, waarop ik tijdens den wereldoorlog ettelijke wedstrijden speelde en honderden rondjes liep’. Bij die gelegenheid trapte hij een balletje met enkele bekende Hongaarse voetbalsterren uit die tijd. Maar voor zover bekend is hij nooit lid geweest van voetbalclub Ferencváros, destijds en nu nog een toonaangevende club in Hongarije. Waarschijnlijk was hij lid van de atletiekclub met dezelfde naam. 

Als Hongaarse topatleet zal hij ongetwijfeld ervaring hebben opgedaan met de verzorging van sporters. In juni 1936 schreef hij: ‘Ik toerde dikwijls wekenlang met diverse beroemde buitenlandsche profclubs, was hun begeleider, verzorger, masseur’. Concrete namen van clubs noemt hij echter niet. Maar ongetwijfeld kende hij het Hongaarse voetbal en hij stelde dat ook altijd tot voorbeeld aan zijn Nederlandse pupillen. In 1935 wordt hij genoemd als trainer, verzorger en masseur van een Hongaarse ploeg die destijds in Amsterdam uitkwam tegen een Nederlands Bondselftal. De meest voor de hand liggende verklaring voor Kleins keuze voor het trainen van voetballers in plaats van atleten is dat die sport meer kansen en een betere betaling bood. 

Vanaf het begin van de twintigste eeuw gingen grotere clubs in Nederland zoals HVV, Ajax en Sparta gebruik maken van een ‘oefenmeester’, liefst afkomstig uit Engeland, de bakermat van de voetbalsport. Hoewel het voetbal in Midden-Europa op een hoog peil stond, waren trainers uit die regio hier een onbekend fenomeen. Waarschijnlijk was Ignacz Klein de eerste oefenmeester in Nederland die afkomstig was uit een Midden-Europees land. In 1924 maakte hij zijn debuut als trainer bij voetbalvereniging De Valk in Valkenswaard. Het elftal was dat jaar gepromoveerd naar de eerste klasse. Klein had het eerste elftal voor de laatste promotiewedstrijden getraind, kennelijk tot ieders tevredenheid. Na de promotie naar de eerste klasse kreeg hij een vaste aanstelling. Vóór die tijd had de club geen betaalde oefenmeester in dienst.

Tijdens het eerste jaar in de eerste klasse wist Klein met zijn ploeg een verdienstelijke vijfde plaats te behalen, maar het tweede jaar liep uit op een teleurstelling. De Valk degradeerde en Klein verliet Valkenswaard gedesillusioneerd. Klein weet de degradatie aan de geringe discipline van zijn spelers: de belangstelling voor het bier was groter dan voor het trainen, aldus de oefenmeester. Die mentaliteit paste niet bij hem. Klein was weliswaar een frêle man en een sportfanaat, die zes keer per week trainde en daardoor een ijzeren conditie had. Zo bleef hij deelnemen aan atletiekwedstrijden: nog op veertigjarige leeftijd verscheen hij aan de start van de Trekvogels’ Silverrush op Duindigt in Den Haag. Na zijn vertrek bij De Valk trad hij in 1927 aan als trainer bij PSV, waar hij een jaar later als masseur vermeld staat. Ook was hij daar enkele seizoenen actief als grensrechter. Naast zijn sportieve bezigheden dreef Klein handel in Hongaarse handwerkkunst. Zijn firma was gevestigd op het adres Kleine Berg 17 in Eindhoven. Met geborduurde kleedjes en kleden bezochten hij en zijn vrouw middenstandstentoonstellingen in het hele land, van Heerlen tot Leeuwarden en van Breda tot Scheveningen. Zijn vrouw blijkt zich in dat handwerk bekwaamd te hebben en behaalde er in 1931 een eerste prijs mee op de Limburgse middenstandtentoonstelling in Panningen. Aan huis oefende Klein het vak van masseur uit en bovendien dreef hij daar een winkel in sportartikelen. 

Het PSV elftal in 1929, de tweede van linksboven is Ignacz Klein. (Foto: Jaarboek PSV, Wikimedia Commons, 1929)

Het PSV elftal in 1929, de tweede van linksboven is Ignacz Klein. (Foto: Jaarboek PSV, Wikimedia Commons, 1929)

In de jaren twintig telde Eindhoven ruim tweehonderd Joden, een aantal dat door de opkomende industrie, de expansie van Philips en de instroom van vluchtelingen toenam naar 431 in 1930. Daarmee had de stad de grootste Joodse gemeenschap in de provincie Noord-Brabant. Het was een vrij hechte gemeenschap, met enkele grote en veel kleine middenstanders. Men wilde Joods zijn in eigen kring én deelnemen in de lokale samenleving. Doorgaans werden Joden in Noord-Brabant getolereerd en gewaardeerd; anti-Joodse uitingen waren er wel maar openlijk antisemitisme was niet algemeen. Binding aan de joodse godsdienst gold als een particuliere aangelegenheid, maar het ‘onder elkaar zijn’ was een belangrijk aspect van de Joodse gemeenschappen buiten Amsterdam. Na 1930, en zeker na 1933 met de komst van de eerste Joodse vluchtelingen uit Duitsland, steeg het aantal Joden in Eindhoven sterk, tot 593 in 1940. Op veel plaatsen kwam een Comité voor Joodsche Vluchtelingen tot stand dat zich inzette om de vluchtelingen te helpen. Dat gebeurde in 1938 ook in Eindhoven, waar het Comité de beschikking kreeg over het Dommelhuis, het gezellenhuis in de Elzent, voor de opvang van Duitse, voornamelijk Joodse, vluchtelingen. Deze vluchtelingen konden ook op enig begrip van de bevolking rekenen. Zo besloten de Eindhovense bioscoopeigenaars om de opbrengst van 1 december 1938 in zijn geheel af te dragen aan het Comité.

Ook in Eindhoven bestonden Joodse (jongeren)verenigingen, die in 1941 op last van de bezetter zouden worden opgeheven. Er was een Joodsche Sociëteit Eindhoven, met als doel het bevorderen van de onderlinge saamhorigheid en het tegengaan van assimilatie en gemengde huwelijken. De meeste Joden voelden zich Jood én Nederlander. Hoewel er in Eindhoven een afdeling was van de Nederlandsche Zionistenbond, was de belangstelling voor het zionisme onder Nederlandse Joden niet groot. Ook Ignacz Klein wilde zich Nederlander voelen. Na de geboorte van prinses Beatrix op 31 januari 1938 schreef hij in De Valkenier: ‘Ofschoon ik nog steeds van Hongaarsche Nationaliteit ben, delen wij volkomen in de vreugde van het gehele Nederlandsche volk’. 

In december 1937 hielp hij de redactie van het Eindhovensch Dagblad bij een interview met de Hongaarse Olympische zwemkampioen dr. Fransz Csik tijdens diens bezoek aan Eindhoven. Kleins kinderen gingen, zoals de meeste Joodse kinderen in de stad, naar de lagere Nutsschool in de Akkerstraat. Zijn zoon Mör volgde daarna onderwijs aan de Nuts ULO in de Oranjestraat. Mör, geboren in 1926, was ook lid van PSV en voetbalde op zaterdag. Dat betekent dat het gezin Klein vrij liberaal omging met de joodse leefregels op sabbat. In het clubblad van PSV was Ignacz Klein in de jaren dertig een trouwe adverteerder voor zijn winkel in sportartikelen. Adverteren deed hij overigens niet in De Valkenier, hoewel hij ook in Valkenswaard een winkeltje in sportartikelen had aan de Fabrieksstraat (nu Karel Mollenstraat), later aan de Holleweg. 

Advertentie van de zaak van Ignacz Klein in het clubblad De PSV'er. (Bron: Stichting 18 september)

Advertentie van de zaak van Ignacz Klein in het clubblad De PSV'er. (Bron: Stichting 18 september)

In 1934 keerde Klein terug als trainer bij De Valk en dat bleef hij tot in 1938. De Valkenier kondigde zijn komst aan: ‘Deze Oosterijker (sic – CvdB) is geen onbekende wijl deze eenige jaren geleden de Valkspelers ook onder zijn hoede had. Aan werklust – we weten het van vroeger – ontbreekt het dezen leermeester wel het allerminst. Voor gekheid of bakerpraatjes is bij hem geen tijd, althans niet op het oefenveld.’ Iedere woensdagavond kwam hij op de fiets vanuit Eindhoven naar de training in Valkenswaard. Vanaf augustus 1936 werd er – op zijn uitdrukkelijk aandringen – twee keer per week getraind. In oktober 1937 schafte de club – opnieuw op zijn verzoek – zelfs een lichtinstallatie aan, waardoor er ook in de winterdagen buiten getraind kon worden. Hij trainde vooral op conditie, discipline en tactiek. In het clubblad leverde hij maandelijks een bijdrage, waarin hij ongezouten kritiek gaf op spelers en bestuursleden. Hij beschreef uitgebreid zijn tactische opvattingen en hamerde vrijwel constant op inzet, hartstocht en discipline. Hoewel Klein gebrekkig Nederlands sprak, is zijn schrijfstijl duidelijk. Wellicht corrigeerde zijn vrouw zijn artikelen. Uit deze artikelen komt Klein naar voren als een ambitieuze, autoritaire man die ingenomen was met zijn eigen oefenmethodes en geen tegenspraak duldde. Een man ook die van zijn spelers eiste dat ze alles voor hun sport over hadden en tot het uiterste gingen voor hun elftal en de club. Zo moesten ze een serieuze levenswijze nastreven, zonder alcohol of roken. Zelf gaf hij het goede voorbeeld. Mede door zijn sterke fysieke gestel slaagde hij erin in het seizoen 1935/1936 ook nog de clubs Helmondia en Bladella te trainen. HVV Helmondia werd in dat jaar zelfs kampioen in de derde klasse.

Als trainer Klein werd gewaardeerd, maar als mens was hij niet overal geliefd. Het bestuur van De Valk zag zich soms gedwongen afstand te nemen van zijn uitlatingen. Klein zelf noemde zich in zijn bijdragen aan het clubblad ‘jullie vriend’, maar het is de vraag of de spelers dat ook vonden. Hij erkende graag te willen werken bij De Valk, ondanks alle kritiek. In november 1937 schreef hij in het clubblad: ‘Het kleine Valkenswaard moet trotsch worden op zijn elftal en de nageslachten moeten nog over de heldendaden kunnen praten’. Om de sfeer te verbeteren werden de spelers en bestuursleden een avond bij hem thuis uitgenodigd.

In 1938 werd de club kampioen, maar in de promotiewedstrijden ging het mis. Dat was een grote teleurstelling, zowel voor de club als voor Klein. Zijn contract werd niet verlengd. Omdat de clubbladen uit die tijd ontbreken, evenals de bestuursnotulen, is niet meer te achterhalen waarom dat gebeurde. Waarschijnlijk waren er zoveel irritaties ontstaan dat de club op zoek ging naar een nieuwe trainer, die voor nieuwe impulsen kon zorgen. Een nieuwe club vond Klein niet meteen: pas in 1940 ging hij Bladella trainen. In 1941 werden de maatregelen van de Duitse bezetter tegen Joden strenger. In oktober van dat jaar mochten Joden geen lid meer zijn van niet-Joodse verenigingen. Vrijwel alle Nederlandse voetbalclubs royeerden hun Joodse leden. Clubs die weigerden NSB’ers aan te nemen – alleen PEC Zwolle en Unitas uit Gorinchem durfden dit – werden door de Duitsers ontbonden. Van beide clubs werd een prominent lid afgevoerd naar een concentratiekamp.

Deze maatregelen betekenden het einde van Ignacz Klein als trainer. Op de lijst van Eindhovense Joden, opgemaakt in mei 1941, staat hij weer vermeld als administrateur. Zijn winkel had hij toen al moeten sluiten. Bovendien kreeg hij tuberculose. Om zijn gezin niet te besmetten, verhuisde hij naar de schuur in de tuin. Zijn ziekte zorgde voor financiële problemen en het lukte niet meer de huur voor de woning op te brengen. De eigenaar liet het gezin echter in het huis wonen en er trokken andere Joodse inwoners bij hem in. De Eindhovense NSB-burgemeester H.A. Pulles (1895-1969) dwong Joodse inwoners bij elkaar in te wonen om zo woonruimte vrij te maken voor anderen. Na het gedwongen vertrek van de familie Klein werd het huis aan een hoge Duitse ambtenaar verhuurd. De eigenaar vroeg toen een extra hoge huurprijs. Zo werd de niet-betaalde huur van de familie Klein alsnog voldaan.

 

Naar het einde

Tijdens de Tweede Wereldoorlog is ruim een derde van de Joodse inwoners van Eindhoven vermoord. Van de grote steden in Nederland zijn Eindhoven en Tilburg de steden met het laagste percentage slachtoffers. Mogelijk zijn sommigen gered doordat zij een goede band hadden met niet-Joodse inwoners en via onderduik de oorlog hebben overleefd. Ook zouden de Duitsers in Eindhoven niet zo fanatiek zijn geweest in het opsporen en arresteren van de Joden die niet reageerden op hun oproep voor transport naar Westerbork of Vught. Wel vond in november 1942 in Eindhoven een kleine razzia plaats.

Medio juli 1942 begonnen de eerste deportaties vanuit Amsterdam via Westerbork naar Auschwitz. Eind augustus kregen Joodse inwoners van Noord-Brabant de eerste oproepen voor ‘werkverruiming in het Oosten’ uitgereikt. Het was het sein voor sommige Joden in Noord-Brabant om onder te duiken. Maar velen durfden of konden dat niet. Dat gold ook voor de familie Klein. Zij meldde zich voor transport naar Westerbork, samen met de Hongaars-Joodse textielontwerper Daniel Banfi (1907-1942), die in 1938 gevlucht was en bij Klein in huis woonde. Onbekend is of zij geprobeerd hebben een onderduikadres te vinden. Wellicht geloofde Ignacz Klein in een goede afloop, mede dankzij zijn sterke gestel. Klein had immers niet de gevolgen van het nationaalsocialisme meegemaakt en was niet gevlucht. 

Op 17 september 1942 werd het gezin afgevoerd vanuit Eindhoven naar Westerbork. Vier dagen later, op 21 september 1942, volgde deportatie naar Auschwitz. Moeder Julia, dochter Carolina Fanny, tien jaar, en zoon Maurits Theodore, twee jaar, werden direct na aankomst op 24 september 1942 vermoord. Ignacz en zijn oudste zoon, de zestienjarige Mör, werden geselecteerd voor dwangarbeid. Ze overleden uiterlijk vier maanden later.

 

Bronnen

Archief Voetbalvereniging De Valk, clubblad De Valkenier, juli 1934, juni 1936, augustus 1937, februari 1938.

Aalders, M.J. , ‘Kindertreinen naar Nederland’, in: M.J. Aalders, G. Pusztai, en O. Réthelyi, De Hongaarse kindertreinen. Een levende brug tussen Hongarije, Nederland en België na de Eerste Wereldoorlog, Hilversum, 2020.

Bader, J., Kroniek van ’n vervolging. Joden in Noord-Brabant 1933-1948, Soesterberg, 2016, 224.

Bijsterveld. A-J., Ons huis. Op zoek naar een Joodse familie in Tilburg, Hilversum, 2020, 72.

Eindhovensch Dagblad, 5 november 1927, 2 maart 1928, 3 oktober 1929, 14 oktober 1935, 4 december 1937 en 30 november 1938.

Eindhovensche en Meierijsche Courant, 9 december 1940.

De Gooi- en Eemlander, 20 oktober 1927.

Haagsche Courant, 31 mei 1930, 28 oktober 1938.

Haen, H.P.M., Weense en Hongaarse kinderen in Udenhout rond 1920, Udenhout, 2015.

‘Ignacz Klein’ op stichting18september.nl/slachtoffers/Ignacz-Klein/ (geraadpleegd 10 maart 2023).

Van de Kerkhof, E., ‘Een klein, fel manneke’, Eindhovens Dagblad, 19 juni 1999.

Koops, E., ‘Voetbal is oorlog, Voetbal in de Tweede Wereldoorlog’, Historiek. Online geschiedenismagazine (2 augustus 2022) op historiek.net/oorlog-is-voetbal/42249/ (geraadpleegd 9 maart 2023).

Kroon, P., De joodse gemeenschap in Eindhoven, Eindhoven, 2010.

Limburgs Dagblad, 20 september 1927.

Limburgse Koerier, 17 februari 1931.

Lucassen, L., ‘Herr Hagenbach en wie zich verder aandiende. Immigratie naar Holland in de 19e en 20e eeuw’, in: T. de Nijs en E. Beukers (red.), Geschiedenis van Holland. Deel IIIa 1795 tot 2000, Hilversum, 2003, 299-344.

Nieuwsblad van het Noorden, 12 september 1929.

Nieuwe Tilburgsche Courant, 2 juli 1935.

Obdeijn, H.L.M., en Schrover, M., Komen en gaan. Immigratie en emigratie in Nederland vanaf 1550, Amsterdam, 2008.

Van den Oord, A., ‘De joodse gemeenschap in Tilburg’, op www.advandenoord.nl/publications/Joodse_gemeenschap_in_Tilburg.html (geraadpleegd 9 maart 2023).

Van Oorschot, J.M.P., Eindhoven, een samenleving in verandering. Deel 1, Eindhoven, 1982, 297; Deel 2, 800.

Platschek, S., Szerettük a zsidókat … Zsidók Piliscsaba 1856-1944, Budapest, 2009. De auteur heeft voor dit artikel de relevante gegevens over de familie Klein in het Engels vertaald.

Regionaal Archief Tilburg, BS Tilburg, inv. nr. G083 1921-1939 Alleenwonenden en dienstboden - deel 83 - kaarten 1-999.

Rotterdamsch Nieuwsblad, 4 maart 1933.

Voorwaarts: sociaal-democratisch dagblad, 21 juni 1921.

De Zuid-Willemsvaart, 24 februari 1936

www.joodsmonument.nl/nl/page/138535/ignacz-klein; www.oorlogsbronnen.nl/tijdlijn/Ignacz-Klein/01/69347; collections.arolsen-archives.org/en/document/130319663 (geraadpleegd 10 maart 2023).

Contact met Sándor Platschek van 13 oktober 2022.