In het leger voelde ik me thuis

Foto van Loek Middel, leeftijd 20 jaar. (Foto: eigen collectie, ca. 1949)

Foto van Loek Middel, leeftijd 20 jaar. (Foto: eigen collectie, ca. 1949)

Loek Middel droeg een rode baret als militair van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en paratrooper, later een groene baret voor de Koninklijke Landmacht. Hij is als vele andere militairen een Nederlands-Indiëveteraan. Als veteraan heeft hij op 25 mei 2023 een parachutesprong in Breda mogen maken, op 98-jarige leeftijd. In december 2023 deed hij zijn verhaal aan Brabantserfgoed.nl voor het thema Brabantse Veteranen.

Herinneringen aan de parachute

“Op 25 mei 2023 hebben de Korps Commando Troepen (KCT) geregeld dat ik een tandem-parachutesprong kon maken. Ik had contact met de commando’s en een van de officieren, Commando Elt Cees Beijer, wist dat ik dat nog graag wilde doen. Ze hebben het mij, samen met een hele grote taart, cadeau gedaan tijdens mijn 98ste verjaardag op 18 maart 2023. 

Die kans heb ik ook gretig gegrepen. Het was een tandemsprong, dus samen met een begeleider achter mij. Dat vond ik zo indrukwekkend, een vrije val van twee kilometer. Een kilometer voor de grond ging de parachute open. Dat is een hele sensatie. Ik heb als paratrooper in Indonesië wel al heel veel sprongen gemaakt. Maar niet zo’n sprong als deze. Je had namelijk geen vrije val. Daardoor was het een hele nieuwe ervaring.

Van Nederland ben ik waarschijnlijk de oudste die het ooit heeft gedaan, maar ik ben niet de oudste die óóit een parachutesprong heeft gemaakt. Als veteraan heb ik de contacten gelegd met de KCT in Roosendaal waardoor ik deze sprong heb kunnen maken. Het haalde wel wat herinneringen naar boven”

 

Tweede Wereldoorlog en onafhankelijkheid

“Mijn eerste ervaring met het leger was aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. Ik woonde toen met mijn Indonesische moeder en Nederlandse vader en 11 broers en zussen in Bandung op het eiland Java in Indonesië. Ik zat nog op de middelbare school, maar ik hielp mee bij de luchtbeschermingsdienst. Iedere avond moest ik, in de uniform ven de LBD op de fiets een bepaalde route in de stad Bandung rijden om te controleren of alles verduisterd was, dit gaf ik dan door.

Toen de Japanse militairen de stad overnamen moest ik onderduiken. Mijn vader is in die tijd vermoord in een Japanse gevangenis. Mijn moeder bleef in een dorp in Cimahi wonen, ik heb haar toen nog wel opgezocht voor een schuilplaats, maar dat bleek voor mij geen goede plek te zijn.

Ik ben teruggegaan naar Bandung om onder te duiken en kreeg later een baantje bij de gaarkeuken, daar kon ik slapen op de balen rijst. Ik werd toch ontdekt, de Japanners pakten me met veel andere Indische jongens en mannen op en stopten ons in de beruchte Glodog-gevangenis in Batavia.

Op 15 augustus 1945 was het einde van de oorlog. Twee dagen later, op 17 augustus, verklaarden de Indonesische leiders Soekarno en Hatta de onafhankelijkheid van Indonesië. Ik zat ondertussen nog steeds in de gevangenis. We werden pas op 27 augustus vrijgelaten. 

Nadat ik vrijkwam ging ik met de trein van Batavia naar Bandung, waar mijn familie was. Daar begon de zogenaamde ‘Bersiap’-periode, waarin ongeregelde Indonesische bendes van de chaos gebruik maakten en zonder onderscheid moordden en roofden. Alles wat niet-Indonesisch was of met Nederland hulde ging er in hun handen aan. Wij zijn uiteindelijk door de Engelse militairen bevrijd, zij plaatsten een demarcatielijn tussen Zuid- en Noord Bandung en beschermden deze grens.

Ik heb die ellende toen gezien, een gedeelte van Bandung is volkomen verwoest en de mensen vermoord. Ik wilde wat doen, maar ik had niks om dat tegen te houden. Ik besloot met veel andere Indische jongens het KNIL in te gaan. We kregen een summiere opleiding, en een groot geweer in handen met een paar kogels en stonden achter zandzakken op wacht tegen invallen van de bendes. Ik was toen achttien of negentien.”

 

De Rode Baretten

“Na een paar maanden kwamen er een paar officieren met rode baretten, zij vroegen ons of wij een telegrafistencommando-opleiding wilden volgen. De meesten van ons daar wilden dat graag, we wilden van de wachtpost af. Na een reis via Batavia, Hollandia naar Nieuw-Guinea kregen we daar een hele zware opleiding. Na een maand of zes toen zijn we teruggegaan naar Java en toen hebben wij de eerste para-compagnie gevormd. Dat betekent dus dat wij parachutisten waren. We hebben in die tijd verschillende actiesprongen gemaakt.

In het leger voelde ik me thuis. Ik had iets te doen en ik wist dat ik me kon verdedigen. En zo is dat eigenlijk gebleven.

De oorlog duurde tot 27 december 1949. Maar op de 26e december was ik, samen met andere militairen op een vrachtschuit om 680 Japanse krijgsgevangen, die al veroordeeld waren, naar Japan terug te brengen. De Indonesische regering wilde ze niet hebben. Toen de onafhankelijkheid een feit was, zat ik op dat schip. Dat was een hele lange reis, het vrachtschip had ook nog goederen uit en in te laden op verschillende havens. In Japan hebben we de krijgsgevangen aan het Amerikaanse leger overgedragen.

Dat was wel een hele rare tijd, het gaf mij verschillende emoties en gevoelens om de Japanners, onder wie ook ik veel geleden had, terug te brengen naar Japan. Maar alles ging wel vrij goed, en in Japan heb ik nog een week rondgelopen. Toen zag ik ook dat ook zij zelf in de oorlog erg geleden hebben.”

 

De Groene Baret

Ik kwam terug in een onafhankelijk Indonesië. Twee weken later trouwde ik met mijn lieve vrouw, die ik in de tussentijd had leren kennen. In juni 1950 waren we met vele anderen met een passagierschip naar Nederland vertrokken. Via Marseille en met de trein naar Parijs en Roosendaal, daar werden we opgevangen. 

De Rode Baretten zijn als geheel naar Nederland gekomen. We zijn hier in het Brabantse Gilze-Rijen opgevangen, het voormalige Duitse doorvoerkamp. Daar verbleven wij. Mijn vader had ons wel wat over Nederlandse gewoonten geleerd en wij konden allemaal goed Nederlands, naast de taal die mijn moeder sprak, het Soendanees, een prachtige zangerige taal. Maar we moesten toch nog erg veel leren over de Nederlandse gewoontes voordat we ons hier thuis konden voelen. Uiteindelijk ging dat toch nog wel soepel. 

Er veranderde veel voor mij. Eerst was ik KNIL-militair in Indonesië. Op het moment dat Nederlands-Indië ophield te bestaan, gold dat ook voor het KNIL. We werden vanaf dat moment ‘overgenomen’ door de Koninklijke Landmacht (KL). Toen ik bij de KL was, en bij de Commando Troepen in Roosendaal werd ingedeeld, mocht ik in dienst geen rode baret meer op, ik moest de groene baret dragen. Maar buiten dienst, als ik naar een ceremonie ga, dan mocht ik de rode baret nog steeds op. Daar maakte en maak ik nog steeds gebruik van. Bij de parachutesprong had ik mijn rode baret bij me.

Onze oudste zoon werd geboren in Gilze-Rijen. De bevalling was nogal moeilijk want wij waren afhankelijk van de militaire artsen, die wisten natuurlijk niets van bevallingen. Mijn vrouw lag daar, zat een van de artsen in een boek te lezen die de andere militaire dokter instructies gaf. Maar alles is toch goed verlopen.”

 

“Dat was vreselijk”

“Toen zijn we verhuisd naar Goes. Daar heb ik ook de Watersnood meegemaakt in 1953. Onze jongste zoon was toen net een paar dagen oud. Dat was een vreselijke tijd. Wij gingen als groep van acht tot tien man op pad, van dorp naar dorp om dijken te verhogen, mensen uit het water te halen en dieren te redden. Dat hebben we bijna tien dagen achter elkaar gedaan. Om dat te moeten zien en mee te maken, was vreselijk. Ik kreeg daarvoor ook toestemming van het KCT.

Bij mijn terugkomst in Goes voelde ik me zo vies, ik heb in het badhuis van Goes wel drie bad beurten gehad. Want ja, we hadden geen tijd of een plek om ons te verkleden of te wassen. Ook eten en rusten waren lastig in die periode. Dat was echt een moeilijke tijd.

Van Goes zijn we in datzelfde jaar naar Roosendaal verhuisd, daar zat ik op de kazerne met de commando’s, als veteraan want ik was op missie geweest. Een veteraan is dus niet een militair die niet meer in dienst is. Het is een militair die in oorlogsomstandigheden heeft gediend. Een veteraan kan dus nog actief in dienst zijn.

In 1955 moest ik naar Suriname toe, om uiteindelijk de communicatielijn tussen Suriname en Nederland als telegrafist te regelen. Daar heb ik hele mooie herinneringen aan. Zeker wat betreft de Ndyuka, de marronstam die ons begeleidde op een binnenlandse expeditie. Ondanks mijn mooie herinneringen was dat een hele zware tijd. Ik moest mijn jonge gezin achterlaten. Toen ik terugkwam wilde ik ervoor zorgen dat dat niet meer hoefde. Ik deed daarom een militaire administratieve cursus. Daarna ben ik alleen nog twee maal vijf jaren in Duitsland geweest, mijn gezin kwam mee.”

 

“Een eervolle betekenis”

“Op mijn 55e, in 1980, ging ik uit dienst. Voor mijn gevoel werd ik toen pas echt veteraan. Toen ik uit dienst was hebben mijn vrouw en ik een caravan gekocht en toen zijn we door Zuid-Europa gaan zwerven. Dat hebben we bijna een jaar gedaan. Maar toen was het geld op en moest ik weer gaan werken. Toen we in Nederland kwamen zijn we weer teruggegaan naar Brabant, waar we al een aantal keer gewoond hadden. We woonden toen in Rosmalen. Ik heb een tijdje bij Van Lanschot Kempen in Den Bosch gewerkt als portier. Dat heb ik tot mijn 65e gedaan. Na een verhuizing naar Zeist en Amersfoort woon ik nu al een aantal jaren in Den Bosch.

Wat het betekent om veteraan te zijn? Ik vind dat het een eervolle betekenis heeft. Ik voel dat ik in een groep thuishoort die wat gepresteerd heeft en gewaardeerd wordt. Op verschillende manieren. Naar verschillende landen geweest om daar een opdracht uit te voeren. Ik voel me bevoorrecht om veteraan te zijn. Samenzijn en kameraadschap met alle veteranen. 

Loek Middel op Veteranendag 2024. (Foto: Jeffrey Middel, 2024)

Loek Middel op Veteranendag 2024. (Foto: Jeffrey Middel, 2024)

De oudere veteranen zoals ik, die groep wordt wel steeds kleiner. Van mijn groep zijn er nu vijf veteranen op hoge leeftijd over. Wat dat betreft wordt het dus wel wat eenzamer. Maar je blijft voor altijd veteraan, en daardoor maak je ook contact met jongere veteranen, zoals Commando Elt Cees Beijer.

Er zijn natuurlijk ook veel jongere veteranen. En dat zie je ook altijd bij de Veteranendag, eens in het jaar in juni, in Den Haag. Dan zijn er duizenden die daar komen. Dat vind ik altijd een mooie dag. Ik ga ieder jaar. Dan ga ik met mijn jongste zoon Jeffrey. Hij is ook militair geweest, hij heeft een paar jaar in Griekenland gezeten. 

Er is ook een boek over de Rode Baretten, Topi Merah, de paracommando’s van het Koninkijk Nederlands-Indisch Leger van Siebe Postma. Dat boek heb ik nog helpen verkopen. De geschiedenis van de paratroopers is deels vastgelegd in dat boek.

Mijn lieve vrouw is helaas bijna acht jaar geleden overleden, we zijn 67 jaar getrouwd geweest. Nadien is mijn leven eigenlijk voltooid. Ondanks het vreselijk gemis ben vrij gelukkig, omdat ik nog vrij veel zelf kan doen. Dat hou ik zo. Ik heb hele fijne contacten, met mijn kinderen kleinkinderen en achterkleinkinderen en kennissen vooral met het Korps Commando’s.

Dat vind ik prettig.