Vluchten uit Roosendaal, mei 1940

Een deel van de Molenstraat, waar het gezin Van Osta woonde. (Bron: West-Brabants Archief, 1939)

Een deel van de Molenstraat, waar het gezin Van Osta woonde. (Bron: West-Brabants Archief, 1939)

Alle rechten voorbehouden

In het voorjaar van 1940 is de oorlogsdreiging in heel Nederland te voelen. Zo ook in de Molenstraat in Roosendaal, een straat in het centrum van de stad, vol winkels en woonhuizen. Op Molenstraat 150 woont het gezin Van Osta: vader, moeder en de kinderen Jan, Piet, André, Corrie en Annie. Wanneer op 11 mei bommen vallen op hun stad, vlucht de familie met enkele buren, twintig mensen in totaal, naar België en Frankrijk.

Groeiende spanning

De internationale spanningen liepen al jarenlang op. Toen Nazi-Duitsland op 1 september 1939 Polen binnenviel, stelden Groot-Brittannië en Frankrijk de Duitsers een ultimatum: onmiddellijke terugtrekking uit Polen. Dit gebeurde niet en ze verklaarden Duitsland de oorlog. Nederland handhaafde zijn neutraliteit, net als in de Eerste Wereldoorlog, en hoopte zo buiten schot te blijven. Wel werden militaire maatregelen genomen. Zo werden al in 1937 grensbataljons opgericht, ook in de omgeving van Roosendaal. Toenmalig burgemeester Claudius Prinsen liet de Roosendaalse gemeenteraad dat jaar weten dat die in Roosendaal en Nispen zouden worden gelegerd. Daarnaast zou een kazerne worden gebouwd en werd een groot deel van de Rucphense heide in gebruik genomen voor legeroefeningen. De eerste militairen arriveerden op 29 maart 1938. Eind augustus van het jaar daarop werd de mobilisatie van het Nederlandse leger afgekondigd. Op station Roosendaal, destijds een van de grotere stations van het land, werd een legercommandant gevestigd om de mobilisatie van militairen en goederen soepel te laten verlopen. Op de eerste dag van de mobilisatie was het voor burgers zelfs verboden om voor drie uur ’s middags te reizen en werden extra treinen ingezet. 

Portret van Claudius Prinsen (Bron: Stadsarchief Breda)

Portret van Claudius Prinsen (Bron: Stadsarchief Breda)

Alle rechten voorbehouden

In de regio Roosendaal werden de meeste soldaten ingekwartierd in Nispen. Ze hielden zich bezig met de aanleg van wegversperringen langs de grens en het graven van schuttersputjes en loopgraven. In zijn nieuwjaarsrede van 1940 sprak burgemeester Prinsen zijn de angst voor de oorlog uit: “Er hangen schaduwen over de komende dagen en men kan niet zonder zorg zijn. De wensen, die men elkaar uit ’s harten grond toedenkt, krijgen daardoor meer dan gewone betekenis. (…) Moge God onze gemeente in het nieuwe jaar voor rampen behoeden en onze gemeenschappelijke arbeid zegenen".

 

De Duitse inval 

Ondanks de internationale spanningen en Nederlandse mobilisatie kwam de inval van Duitsland op 10 mei toch nog als een verrassing. Om de Duitse opmars te stoppen werden twee bruggen in de omgeving van Roosendaal opgeblazen. Het in Nispen gevestigde grensbataljon werd naar vliegveld Waalhaven in Rotterdam gestuurd om dat terug te veroveren op de Duitsers. De volgende dag, 11 mei, arriveerden er rond acht uur Franse troepen in Nispen. De opperbevelhebber van het Franse leger, Maurice Gamelin, had al in maart 1940 de zogenoemde Manoeuvre Breda bedacht. Hij voorzag dat de Nederlandse troepen niet opgewassen zouden zijn tegen een Duitse inval en maakte een plan dat inhield dat de Fransen een verdedigingslinie zouden innemen van Breda naar Turnhout, tot aan het Albertkanaal in België. Toen de Duitsers Nederland binnenvielen, werd het plan in werking gesteld. De Franse militairen zouden naar Roosendaal trekken om vervolgens door te stoten tot Breda. 

Het plan bleek in de praktijk echter niet goed te werken. De Nederlandse troepen bemoeilijkten met hun wegversperringen en opgeblazen bruggen niet de opmars van de Duitsers maar juist die van de Fransen. In alle haast probeerden de Nederlanders de weg weer vrij te maken maar het leed was al geschied. Daarnaast kregen de Fransen te maken met Duitse aanvallen uit de lucht. Vanuit de Duitse Junkers Ju-87 Sturzkampfflugzeuge, kortweg Stuka’s genoemd, werden ze bestookt met mitrailleurvuur. De Fransen waren met hun afweergeschut niet opgewassen tegen het Duitse geweld uit de lucht. De bewoners van Nispen liepen ook groot gevaar en de meesten van hen vluchtten naar het noorden. Het dorp bleef verlaten achter. Bij thuiskomst enkele dagen later zouden de bewoners een ravage aantreffen. Veel huizen waren beschadigd, verwoest en geplunderd. 

 

Roosendaal gebombardeerd 

Op die 11e mei barstte ook in Roosendaal het oorlogsgeweld los. In de middag vielen de eerste Duitse bommen op verschillende plekken in de stad. Ook het spoorwegemplacement werd geraakt, dat wellicht een doelwit was vanwege de verbinding met België. In de avond nam het bombardement in hevigheid toe. De Molenstraat, Emmastraat, Kade, Damstraat, Fortuinstraat, Burgerhoutsestraat, Vincentiusstraat en Ludwigstraat werden zwaar getroffen door brand- en brisantbommen. De Roosendaalse brandweer stond machteloos vanwege een gebrek aan bluswater. De Wouwse brandweer schoot te hulp, maar hun slangen pasten niet op die van de Roosendaalse brandweer waardoor hun steun niet veel uithaalde. Ondertussen kwamen er nog steeds Franse troepen de stad binnen, voortdurend vanuit de lucht bestookt door de Duitse vliegtuigen.

Er vielen die dag tientallen burgerdoden. Kapelaan J. Siebelink beschreef het helse tafereel: “Als Bengaalsch vuurwerk tallooze brandende bommen op straat. (…) Hoog laaiden de vlammen in de duisternis op. Schreiend en jammerend verlieten vele mensen hun huizen. De grote uittocht was begonnen.” Er brak paniek uit in het centrum want men was bang om ingesloten te worden door het vuur. Sommigen zochten hun toevlucht in de kelders van het missiehuis van Mill Hill in de H.G. Dirckxstraat. Anderen sloegen op de vlucht, te voet, met paard en wagen of per auto. Onder hen was ook de groep buren uit de Molenstraat. Dochter Annie van Osta, toentertijd een jonge en net verloofde vrouw, hield tijdens die vlucht een dagboek bij. Dit werd jaren later door haar man Piet uitgeschreven. Piet vluchtte ook mee met de groep. Volgens hem was deze groep zowat de enige groep Roosendalers die via België vluchtte, wellicht omdat hij werkzaam was bij de douane in Essen, net over de grens. De groep bestond verder uit de families Vermeulen, Luijten en natuurlijk de familie Van Osta.

Een deel van de Molenstraat, waar het gezin Van Osta woonde. (Bron: West-Brabants Archief, 1939)

Een deel van de Molenstraat, waar het gezin Van Osta woonde. (Bron: West-Brabants Archief, 1939)

Alle rechten voorbehouden

 

Op de vlucht

Het dagboek van Annie start op 10 mei 1940. Ze beschrijft hoe haar familie zich voorbereidde op de oorlog: de zolder werd opgeruimd en met water en zand beschermd tegen een eventuele brand. Piet, de jongste zoon, werd opgehaald van het seminarie in Breda. Op 11 mei om vijf uur ’s ochtends ging voor het eerst het luchtalarm. Het gezin zocht met een aantal buren dekking in de kelder. Annie hoorde de bommen vallen en de vliegtuigen heel laag overkomen; ze zag brand zo ver ze kijken kon. Ook borstelfabriek Vermunt aan de overkant van de straat had vlamgevat. Uit angst voor het vuur besloot het gezelschap te vluchten.

Ze vonden die nacht onderdak in een schuur in de buurt; de hele nacht hoorden ze vliegtuigen overkomen. Zodra het licht werd, trokken ze de bossen bij Visdonk in om te schuilen voor de vliegtuigen. Ze waren niet de enige Roosendalers die dekking zochten in het bos. Annie vond het er druk: “Aanhoudend vliegtuigen boven ons hoofd en telkens schuilen. Heel veel menschen in het bosch. Roosendaal was helemaal leeggelopen.” Een aantal mannen uit het gezelschap ging nog terug naar Roosendaal om wat spullen en voedsel te halen. Toen de nacht viel, vonden ze onderdak in de schuur van een boerderij. Het was niet de Pinksteren die Annie voor ogen had; ze bad nog een Rozenhoedje voor ze de slaap probeerde te vatten. 

De volgende ochtend, 13 mei, bereikte hen het ontstellende bericht dat de Duitsers al bijna bij Breda waren. De beschietingen en bommen waren ondertussen in de verte te horen. Na lang overdenken nam de groep een besluit: ze zouden niet terugkeren naar Roosendaal maar proberen te vluchten naar Frankrijk. Te voet trokken ze via Nispen, Essen, Kalmthout naar Stabroek, voor de vliegtuigen schuilend in graanvelden. In Stabroek kregen ze de schrik van hun leven: er vielen vier bommen vlak bij hen in de buurt. Gelukkig kwam iedereen er zonder kleerscheuren vanaf. Vandaaruit trokken ze naar Putte, waar Belgische soldaten de groep tegenhielden. De papieren van de vluchtelingen waren niet in orde en ze mochten niet door. In een vrachtauto werden ze naar Antwerpen gebracht, waar ze sliepen in een gymzaal. 

Ingekleurde litho met vluchtende burgers. Vermoedelijk vervaardigd naar aanleiding van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. (Bron: Alfred Ost, Stichting Erfgoedcentrum Tongerlohuys, 1914)

Ingekleurde litho met vluchtende burgers. Vermoedelijk vervaardigd naar aanleiding van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. (Bron: Alfred Ost, Stichting Erfgoedcentrum Tongerlohuys, 1914)

 

Dwars door België

Vanuit Antwerpen namen Annie en rest van het gezelschap de trein naar Sint-Niklaas en verder de tram naar Hamme, waar ze de nacht doorbrachten. De volgende dag ging het door naar Gent. Vandaar konden ze niet verder: er reden geen treinen of trams meer en er waren geen auto’s te krijgen. De vertraging maakte dat Annie eindelijk, zes dagen na vertrek, weer naar de kerk kon gaan. Uit haar dagboek blijkt meermaals hoe belangrijk het geloof voor haar was. Te communie kunnen gaan gaf wat moed, maar met name haar verloofde Piet had het zwaar: “Piet vreeselijk aangedaan, begon in de Kerk hard te huilen. Zijn gedacht was voortaan alleen op de wereld. Vreselijk akelig. Stilaan bedaarde hij wat en ging het beter.” De groep trok vervolgens verder naar Brugge en Knokke, waar ze in een hotel konden overnachten. Annie vond het heerlijk weer in een bed te kunnen slapen en aan een gedekte tafel te eten. 

Ze had daar nog wel even willen blijven, maar de blijdschap was van korte duur. Er kwam bericht dat vanaf de volgende ochtend 8 uur drie dagen lang niemand op straat mocht komen. Daarom stond de groep in alle vroegte op en pakte de trein naar Bredene, om daarna te voet via Oostende verder te gaan naar Stene. Met name de dochter van de familie Vermeulen was helemaal op en het was tijd voor een paar dagen rust. Ze vonden onderdak bij een bierbottelaar. Daar konden ze zichzelf wassen, wat koken en wederom naar de kerk. Annie schreef in haar dagboek veel te kunnen bidden en samen met Piet te biechten: “In al onze ellende waren we toch samen heel gelukkig.” Ondertussen bleven de vliegtuigen overvliegen en trokken troepen Franse en Belgische soldaten door het stadje.

Na drie dagen rust werd de reis op 20 mei voortgezet. In Oostende waren ze in het bezit van de juiste papieren gekomen en hiermee leek de Franse grens voor de groep een stapje dichterbij. Te voet en per tram trokken ze verder naar De Panne, aan de grens. Daar kwamen ze onverwacht een andere groep vluchtelingen uit Roosendaal tegen. Bijzonder, want het grootste deel van de Brabantse vluchtelingen die in deze weken België in trokken, kwamen vanuit Breda. Het stadje was overvol met Franse, Belgische en Nederlandse militairen. De groep waagde zich van hieruit in de richting van de grens, in een poging deze over te steken. Het was warm, ze waren zwaar bepakt en bij de grens werden ze tegengehouden. Er zat niks anders op terug te keren en het de volgende dag opnieuw te proberen. Opnieuw gingen ze naar de kerk. De volgende ochtend, op 22 mei, waagden ze al biddend een tweede poging om de grens over te steken. Het lukte! In de verte konden ze Duinkerken al zien liggen, een stad in brand: “Allemaal heel blij dachten dat we gered waren. (…) In de verte zagen we Duinkerken al branden en nog steeds vlogen de vliegtuigen ernaartoe.” In de dagen hierna werd het verloop van hun vlucht bepaald door de historische evacuatie van Duinkerken, die precies op het moment van hun aankomst gaande was. 

 

De evacuatie van Duinkerken

In het voorjaar van 1940 was een leger van ruim 200.000 Britten gelegerd op het Europese vasteland. Bij een eventuele Duitse aanval zouden deze soldaten hun Franse en Belgische bondgenoten te hulp schieten. Maar niet alleen in Nederland konden de Duitse troepen snel doorstoten, ook in Frankrijk was dit het geval. Het Britse leger trachtte weerstand te bieden maar moest zich al snel, samen met Franse troepen, terugtrekken op Duinkerken: de enige haven die nog in de handen van de geallieerden was, zo’n 20 kilometer van de Belgische grens. De haven werd door Duitse troepen omsingeld. De geallieerde nederlaag was in zicht toen Hitler zijn troepen het zogenoemde Haltebefehl gaf: ze moesten ten zuidwesten van Duinkerken halthouden. Hij verwachtte dat zijn Luftwaffe de Duitsers vanuit de lucht de overwinning zou bezorgen.

Het halthouden van de Duitse troepen zorgde er echter voor dat de geallieerden de tijd kregen om een ogenschijnlijk onmogelijk evacuatieplan op te zetten: Operatie Dynamo. De evacuatie wordt achteraf niet voor niets het ‘wonder van Duinkerken’ genoemd. Alle beschikbare boten van Britse zijde en enkele boten van hun bondgenoten, waaronder Nederlandse, werden voor de evacuatie ingezet. Inscheping van de soldaten gebeurde voornamelijk vanaf het strand omdat de haven door de hevige bombardementen ernstig beschadigd was. Hoeveel boten precies werden ingezet, is niet duidelijk, maar de schatting ligt rond de negenhonderd. In totaal werden tussen 27 mei en 4 juni ongeveer 338.000 soldaten uit Duinkerken gered, veel meer dan de 45.000 die Churchill had verwacht. Het grootste deel van hen was Brits. Daarnaast werden ook 123.000 Fransen geëvacueerd. 

 

Een einde aan de vlucht 

Door de situatie in Duinkerken strandde de groep uit Roosendaal in een nabijgelegen dorp. Er was nergens plek voor hen en noodgedwongen brachten ze de nacht door in een oud museum. Het stro waarop ze sliepen was vies en er sliepen ook honden in. De hele nacht kwamen er vliegtuigen over en ging het alarm. De eerste keren doken ze nog de kelder in om te schuilen maar daarna bleven ze gewoon liggen. Ondertussen trokken de Engelse troepen langs hun schuilplaats. 

De volgende ochtend verbeterde de situatie niet. De Duitsers waren ondertussen doorgebroken naar Arras en Amiens. Als gevolg daarvan werden alle vluchtelingen, ook Annie en haar buren, zonder pardon teruggestuurd naar België. Annie schrijft gefrustreerd: “We konden het niet gelooven en probeerden toch nog verder te komen naar Calais, maar ook dat WAS ONMOGELIJK. ALLES WERD TERUGGESTUURD, MOCHTEN NIET VERDER MEER.” Via de Franse grens gingen ze weer naar België, te voet tot aan Middelkerke. Hier stopt het dagboek van Annie abrupt. Pas na thuiskomst in Roosendaal beschreef ze het laatste deel van hun reis, zij het ongedateerd. 

Bij aankomst in Knokke kon het gezelschap tot hun grote vreugde weer terecht in het hotel waar het ook op de heenweg overnacht had. Ze kregen wat geld van de vluchtelingenhulp, konden zich wassen en weer in een bed slapen. Toch waren het geen gemakkelijke dagen: er was nog geen bericht van het thuisfront, niemand wilde guldens wisselen, er trokken al Duitse troepen door de straat en omdat België zich nog niet had overgegeven, bleef de kans op bombardementen groot. Het luchtalarm bleef maar gaan. In het hotel overnachtte ook een pater, die zo bang was dat hij Annie bij elk luchtalarm absolutie (vergeving van zonden) gaf. Op een namiddag kwam een vliegtuig laag over en wierp brandbommen op de straat. Aan de overkant van het hotel brandde een doktershuis volledig af, brandweer was er bijna niet. Tot diep in de nacht bleef het vuur branden. 

Na vijf dagen, op 28 mei 1940, capituleerde ook België en kon de groep terug naar huis. Te voet, per wagen en uiteindelijk met een vrachtauto kwam het gezelschap in juni 1940 weer in Roosendaal aan. Tot hun verbazing hadden hun stadsgenoten het gewone leven al voor een groot deel opgepakt. “Er was niets gebeurd, het sop van de grote schoonmaak stond beschimmeld in de gootsteen, zo ijlings waren we op de vlucht geslagen”, zou een van de leden van de familie Luijten later zeggen. 

De Molenstraat in Roosendaal op de hoek van de burgemeester Prinsensingel, toentertijd Binnensingel. (Bron: West-Brabants Archief, 1945)

De Molenstraat in Roosendaal op de hoek van de burgemeester Prinsensingel, toentertijd Binnensingel. (Bron: West-Brabants Archief, 1945)

Alle rechten voorbehouden

 

Bronnen

Assem, H. van den, ‘De evacuatie van Breda’, Jaarboek de Oranjeboom 47 (1994) 1-28. 

Broos, M., Het dagelijks leven ontregeld 1940-1944, Zundert (2006) 9-22. 

Gemeentearchief Roosendaal, Dagboekfragmenten van Annie Rampaart-van Osta (1940): De vlucht in de meidagen van 1940.

Hopstaken, J. en Gastel, B. van, ‘Bommen op Roosendaal’, Jaarboek de Ghulden Roos 79 (2019) 113-122.

Nissen, Peter, ‘‘Wat ben ik toch 'n buiïg schepsel’. Paula Geerts en haar dagboek’, Brabants Heem 52 (2000) 149-156.

Oudheidkundige Kring de Ghulden Roos, ‘De Roosendaalse burgemeesters en hun ambtsperioden van 1813-1947’, Jaarboek de Ghulden Roos 30 (1970) 65-81. 

Oudheusden, J. van, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ’s-Hertogenbosch (2014) 246. 

Wagenaar, A., De rust verstoord, Roosendaal en Nispen in oorlogstijd, Roosendaal (1990) 7-23.

West Brabants Archief, Register van raadsnotulen Roosendaal, 1851-1999, 1 januari 1940.