De tijd vooraf aan de onafhankelijkheid van Suriname was onrustig voor verschillende gemeenschappen, waaronder de Javaans-Surinaamse minderheid. Onder begeleiding van parlementslid Riboet Dasiman kwam een grote groep Javaans-Surinamers via een gecharterd vliegtuig naar Nederland. De familie van Marlène en Robby volgden hen. Zo zijn ze terechtgekomen op het voormalig kleinseminarie Beekvliet in Sint-Michielsgestel. Op de begraafplaats in Sint-Michielsgestel zijn veel van de Javaanse-Surinaamse ouderen begraven, onder hen nog die als contractarbeider naar Suriname zijn gehaald.
Robby (R): "Mijn eerste indruk van Beekvliet was dat het zo’n groot gebouw was, ik was helemaal onder de indruk. Het was zo anders dan Suriname. Ik vond het heel mooi, maar ook wel vreemd. In die eerste weken ben ik met een buurjongen uit Suriname, die ook met zijn ouders in Beekvliet terecht was gekomen, buiten gaan verkennen. We liepen gewoon een rondje, maar ik was in een vreemd land. Dus naar de andere kant van de weg, dan weer terug. Ik zei tegen mijn vriend: ‘Ik zie een mooi gebouw zeg!’ Hij zei: ‘Weet je wel waar je bent? Daar wonen wij toch!’ Ik was toen achttien."
Marlène (M): "Ik was dertien. We waren met acht kinderen, dus tien in totaal met mijn ouders erbij. De jongste was nog net geen vier jaar oud. Mijn vader had een poging gewaagd om met een groep deel te nemen (dus met Paul Somohardjo of Riboet Dasiman), maar het bleek dat er te veel mensen waren. Toen is hij zelfstandig naar Nederland gekomen. Wel met een chartervliegtuig. Hier heeft hij contact gezocht en hij is opgevangen en dus in Beekvliet terechtgekomen. En wij volgden in 1976. Voor ons was het ook echt een avontuur."
R: "Opa van moeders kant was ook mee. Die was in Indonesië geboren, maar hij is begraven in Eindhoven. Hij was contractarbeider, naar Suriname gehaald uit Semarang."
Gemeenschapsgevoel op Beekvliet
R: "Toen wij hier in Nederland aankwamen, zijn wij opgevangen door een soort Stichting volgens mij. Daarna gingen we naar Soest om kleding te zoeken. En van daaruit zijn wij naar Beekvliet gegaan."
M: "Ik was natuurlijk wat jonger. En dan kwam je daar in zo’n groot gebouw. Ik dacht eerst dat het hele huis voor ons was, maar je kreeg natuurlijk een kamer. Wij hadden de grootste kamer van de verdieping omdat we met tien waren. Dus in de kamer zie je een rij bedden, vijf voor de meiden en drie voor de jongens, en dan een scherm waarachter mijn vader en moeder sliepen. En dan een geïmproviseerd keukentje."
R: "Het was een leuke tijd. De verdieping waar wij woonden was een soort grote gang, waar alle verschillende kamers op uitkwamen. We hadden veel contact met alle buren. Op onze verdieping zat ook een soort erker, met alle jongens gingen we daar een beetje chillen. Buiten was het een beetje fris dus je bleef wel binnen."
M: "In de weekenden werd er altijd een activiteit op Beekvliet georganiseerd, veel dansavonden. We zijn binnen een jaar naar Schijndel verhuisd, maar daarna gingen we nog vaak terug."
R: "Al onze vrienden woonden daar ook nog. Omdat het niet zo ver is gingen wij met de fiets daar naartoe om onze vrienden te zien. En er werden ook voetbalwedstrijden georganiseerd. Ik was altijd met de jongens op het veld te vinden, aan het voetballen. We hadden een groepje gevormd en we gingen competities spelen. Soms moesten we zelfs helemaal naar Groningen om in de kampioenschappen te spelen."
M: "En wij gingen ook mee, met heel veel eten!"
R: "Dat was een mooie tijd, wij waren toen natuurlijk nog jong."
M: "Mijn zus en ik waren vaak in de keuken te vinden om mee te helpen. De jongens hoefden niet te helpen, dus Robby was daar niet bij. Er was een gezamenlijke keuken en ieder gezin had een eigen fornuis, ze waren genummerd met je kamernummer. De badkamer was ook gezamenlijk, de wasruimte ook. Dus je moest afstemmen met degenen die stonden te wassen. Wij waren daarom continu in gesprek met de andere bewoners. Het viel me daarom ook op dat er veel alleenstaande ouderen waren.
Nadat wij verhuisd zijn kwamen we nog vaak terug op Beekvliet omdat we een goede band hadden met een ouder echtpaar zonder kinderen, die daar ook woonden. Later zijn zij naar Veghel verhuisd. Wij noemden hen Opa en Oma. Omdat Opa een voorganger in de moskee was, werd hij vaak bij vieringen uitgenodigd en dan was Oma alleen. Ze had ook een lichamelijke aandoening waardoor ze vaak ziek was en ondersteuning nodig had. Ze zochten eigenlijk een soort au pair. Ik ben bij hen thuis gaan wonen om haar gezelschap te bieden. En ik heb daar toen ook mee ingestemd, ik ging ook in Veghel naar school, op de Interim Algemene Schakelopleiding (INAS). Zo kon ik dan voor Opa en Oma zorgen."
De sleutelfiguren van Beekvliet
M: "Er waren nog veel meer alleenstaande Javaanse ouderen. Zij stonden er gelukkig niet helemaal alleen voor. Meneer en mevrouw Gerritsen ontfermden zich over deze mensen. Mevrouw Gerritsen was zelf Javaans, zo raakten meneer en mevrouw betrokken bij de Javaanse gemeenschap."
R: "Er waren ook twee beheerders van het gebouw, Peter en Paul. Zij waren een soort conciërges. Die hebben ons ook geholpen toen we hier in Nederland kwamen. Zij waren heel behulpzaam. Ze probeerden er echt voor de mensen te zijn. Peter kwam uit Sint-Michielsgestel, uit opdracht van het Rijk. Als wij iets nodig hadden dan vroegen wij het aan hen."
M: "Onze ouders hadden meer van doen met Riboet Dasiman, voormalig parlementslid in Suriname en kartrekker van de gecharterde vliegtuigen. Hij had een leidersrol in de gemeenschap. Maar voor onze dagelijkse benodigdheden hadden wij Peter en Paul."
R: "Dasiman had ook een belangrijke rol voor de Javaans-Surinaamse gemeenschap voor de cultuur en het geloof. Zijn rol werd later ook officieel, later werd die rol ook officieel, hij werkte toen voor het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM)."
Op school
R: "In Suriname zat ik op de technische school, dat kon ik niet afmaken. Vanaf de ULO kon je doorstromen naar de technische school. Ik wilde de technische school afmaken. Ik moest in Den Bosch naar school, dan ging ik met de fiets vanuit Gestel. Ik kon gelukkig wat klassen overslaan, daarna ben ik naar de MTS gegaan. En nu werk ik bij ASML.
Het eerste jaar dat we in Nederland waren wisten we nog niets over het klimaat hier. Toen we met ons groepje jongens naar school fietsten, voelden we wel dat het koud was, maar dat vonden we niet zo erg. Toen pakte ik een bocht naar links en ik gleed zo uit over de weg! Toen leerde ik dus voor de eerste keer wat ijzel was, en dat je dat niet kan zien."
M: "De kou was inderdaad niet echt een probleem voor ons. Dat weer vonden we wel lekker. Wat interessant en nieuw was, was sneeuw, regen, ijzel, en dauw.
Wij meisjes moesten ook ingeschreven worden op school, maar mijn ouders wisten niet zo goed waar ze de meisjes moesten inschrijven. Toen werden we door de mensen van Beekvliet geholpen. Ik kwam vanuit Suriname van de ULO. Hier wisten ze dan niet waar ze me moesten plaatsen. De MULO was al vol. Toen moest ik naar Schijndel, bij de LHNO (huishoudschool).
Mijn ouders waren blij dat ik ergens ingeschreven was. Maar de stoffen waren voor mij heel saai. Toen kon ik ook wat klassen overslaan. Als klein meisje zei ik al dat ik verpleegster wilde worden. Na de LHNO was ik nog te jong om aan verpleegkunde te beginnen en kon ik aan een tussenopleiding beginnen. Daarna heb ik tientallen jaren als psychiatrisch verpleegkundige gewerkt, inmiddels ben ik met pensioen."
R: "Onze ouders gingen al heel snel allebei werken. Vader bij Omniplast, hij was monteur en vrachtwagenchauffeur."
M: "Mijn moeder werkte als poetsvrouw. Die werkte in Eindhoven bij de brandweer en op een school. Tussendoor, als ze vakantie had of iets dergelijks, dan ging ze bij de groenteveiling werken. Helaas leven ze niet meer. Ze zijn in Schijndel begraven. In Suriname geboren.
Uiteindelijk woonden we nog geen jaar op Beekvliet. Nadat onze vader werk had gevonden waren we een van de eerste bewoners van Beekvliet die weg zijn gegaan."