De tijd vooraf aan de onafhankelijkheid van Suriname was onrustig voor verschillende gemeenschappen, waaronder de Javaans-Surinaamse minderheid. Onder parlementslid Riboet Dasiman kwam een grote groep Javaans-Surinamers via een gecharterd vliegtuig naar Nederland. Waaronder Kotidjah en haar familie. Zo zijn ze terechtgekomen op het voormalig kleinseminarie Beekvliet in Sint-Michielsgestel. Op de begraafplaats in Sint-Michielsgestel zijn veel van de Javaanse-Surinaamse ouderen begraven, onder hen nog die als contractarbeider naar Suriname zijn gehaald.
Van Schiphol naar Beekvliet
“Toen we op Schiphol aankwamen, was ik veertien. Wij waren met ons achten. Mijn ouders hebben tien kinderen, maar twee van de kinderen kwamen niet mee. Mijn ouders hebben toen tickets gekocht naar Nederland. Een van de kinderen was al getrouwd. En mijn zus bleef achter, dat is een dwarsligger.
Vanaf Schiphol zijn we naar Putten gebracht, daar bleven we drie dagen. Daar kregen wij jassen en kleding. Ik vond dat raar. Ik dacht: ‘Waarom krijgen we zulke gekke dingen aan onze handen en vingers, en waarom die gekke dingen op het hoofd?’
‘Een capuchon heet dat’, zei de mevrouw die het uitdeelde. Ik begreep toen nog niet waarom we het nodig hadden, maar achteraf, als je buiten geconfronteerd wordt met het weer, begrijp je het wel! Daarna zijn we pas naar Beekvliet gegaan.
Die eerste ochtend was het erg koud, wij waren dat niet gewend. Buiten was het mistig, koud en het voelde alsof de middag maar niet wilde komen, want de zon was nergens te zien! De eerste sneeuw die we zagen, was indrukwekkend. We renden naar buiten en met mond open probeerden we sneeuw te happen: gratis ijs. Het was heel leuk, zo leuk dat ik er met een glimlach aan terugdenk.
Als ik terugkijk heb ik de tijd in Beekvliet als zeer prettig en positief ervaren. Het was altijd leuk! Voor ons als kinderen voelde het soms alsof je wekelijks aan het feesten bent. Er waren vaak bezoekers van de grote steden om familie te bezoeken.
Cultuurschok
“Wij werden als kinderen zo geprikkeld door nieuwsgierigheid van alle nieuwe dingen. Dat was althans mijn beleving. Als ik nu achteraf kijk, herinner ik me vooral de confrontatie met de luxe materialistische dingen. Wij hadden vroeger iets, dat noemden we een ijsappel, dat kregen we alleen als mama naar de grote stad ging. Dan kregen we allemaal een stukje. Hier was dat gewoon een appel. Het was alsof we alles mochten eten wat we wilden! Idem dito voor een peer, en hé wat is dat, een oranje sinaasappel? Nog nooit gezien, hoe smaakt dat? Alles vond ik heel erg lekker, en nog steeds.
Toen ik de eerste keer het klooster zag dacht ik: ‘Wauw, zo’n groot huis!’. Toen werden we begeleid naar onze kamer. Daar stonden negen bedden, voor alle kinderen en één voor papa en mama. Eigenlijk had ik toen voor het eerst in mijn leven een eigen bed. In Suriname hadden we wel allemaal een eigen kussen en deken, maar een bed deelde je met twee van de andere kinderen.
Kijk, ik kom uit een dorp in de polder van Groot Henar, waar nog geen stromend water uit de kraan kwam, elektriciteit hadden we wel maar alleen op gezette tijden, de aggregaat ging rond 21:00 uur uit. Dus hier dacht ik ‘s avonds wel vaak ‘Wauw! Alles is nog verlicht en alle lampen zijn aan’.
In Suriname waren mijn ouders rijstbouw boeren en zoveel mogelijk zelfvoorzienend. Op de galengan (dijkje) van de sawa (rijstveld) werden met ngedjih allerlei zaden in gestopt, bananen, teloh plus rambat, papaya enzovoort. Rondom ons huis waren groente: sawie, katjang landjaran, terong, antroewa, okroh, lomboh, en fruit bomen, zoals djamboe, mango pe'lem, ngongkoh, dondong, tjirmee, kersie.
Mijn opa en oma kwamen uit Indonesië. Toen mijn vader jong was, had hij maar één sarong. Voordat hij naar de moskee ging moest hij die wassen, maar omdat hij er maar één had moest hij die drogen op vuur. Daardoor rook hij naar rook en vuur. Eigenlijk werd hij daarom uitgelachen, dan zeiden ze dat hij naar barbecue rook. Hij heeft zich van die ene sarong op weten te werken. Eerst als kleermaker, maar toen hadden zijn vrienden allemaal mooie kleren op de pof en had hij zelf nog steeds niets. Toen heeft hij dat vaarwel gezegd en is hij gaan boeren.
Ik heb mijn ouders weleens gevraagd: ‘Pap en mam, jullie hebben het altijd goed gehad in Suriname, wat was je drijfveer om naar Nederland te gaan, je hebben en houwen achter te laten’. Mijn vader zei: ‘Ik heb nooit scholing gehad, ik ben een rijstondernemer geworden maar ik wilde toch de kans om naar Nederland te komen aangrijpen’. Opa en oma hadden de reis naar Nederland niet meer kunnen meemaken.
De gezelligheid op Beekvliet
“In onze kamer stonden een stereotoren en televisie. Voornamelijk met Javaanse films en Javaanse muziek om de heimwee wat te stillen. Mijn ouders keken ook altijd naar het saaie nieuws. Gelukkig was er ook een gezamenlijke tv-zaal. Wij slopen dan elke keer weg om samen met de andere tieners naar Toppop te kijken. Al is het staand of zittend op de grond, je wil het gewoon zien met z’n allen.
We hebben er iets langer dan een jaar gewoond. In Heeswijk-Dinther kregen we een huis. Mijn ouders zijn daar gebleven tot de dood. Mijn vader was productiemedewerker voor een cementfabriek. Na een bedrijfsongeluk kon hij niet meer werken. Mijn moeder was in eerste instantie thuis voor de kinderen maar ze kon niet stilzitten en is later nog bij de fruitboer gaan werken.
Toen ze op Beekvliet waren hadden ze goede contacten met de ouderen daar. Mijn vader en een aantal mensen deden elke week een gebed op Beekvliet, er kwamen steeds meer mensen bij en toen is daar ook een moskee ontstaan. Ze gingen later ook terug naar Beekvliet. Er was ook een groepje ouderen die daar bleef, dus hij ging met hen ook het gebed doen.
Op school in Brabant
“Ik ging naar de mavo Ruwenberg in Sint-Michielsgestel. Eigenlijk wilde ik heel graag naar de huishoudschool, maar dat mocht ik niet. Op die school kreeg ik een maatje die mij de weg moest wijzen. Ik had Hennie, een meisje met een ronde bril en lang sluik haar. Ik weet dat nog want ik dacht: ‘Ik moet haar kenmerken nu onthouden want alle kinderen zijn wit en anders kan ik ze niet uit elkaar houden!’ Zij was een stoere meid hoor, ze had een Tomasbrommer en ze rookte. Ik dacht, mogen meisjes in Nederland roken? Toen leerde ik zelfs shag draaien van haar.
We zijn in november aangekomen, vlak voor kerst. De juffrouw op school had ook wel gezien dat ik handig was, dus ze had mij gevraagd om te helpen de klas te versieren voor kerst. Ik was zo enthousiast dat ik mijn moeder niet eens verteld had dat ik later zou komen. Dus toen ik thuiskwam kreeg ik een jewer (oorvijg). Ik ben als oudste meisje gekomen, want mijn oudere zus bleef in Suriname. Dus ik had ook de verantwoordelijkheid over de kleinsten.
Wij konden best Nederlands, maar in Brabant spraken de kinderen ander Nederlands dan ik gewend was. Dan zeiden ze ‘Je hebt een mooie box’, of ‘Heb je een nieuw blazoen’. Ik dacht, wat zeggen zij allemaal?
Nostalgisch
Als een spons heb ik alles opgenomen. Wat mooi of praktisch is, blijf ik gebruiken, de rest laat ik na het verwerken los. Op het moment dat je in een nieuw land instapt, moet je doen volgens de normen en waarden van dat specifieke land. Wij hebben ons helemaal ondergedompeld in dit land om ons hier thuis te voelen. Dankzij onze voorouders die uit Java met allerlei moeilijkheden naar Suriname zijn getransporteerd en mijn ouders die uiteindelijk naar Nederlands verhuisden met uitdagingen, ben ik waar ik ben en heb ik de mogelijkheid gekregen om zelfs meerdere keren naar Java te kunnen gaan. Ik heb in Suriname mijn jeugd gehad en in Nederland heb ik mijn leven opgebouwd.”
Dankjewel Mama & Papa, Oma & Opa.
Een dankbaar meisje, Kotidjah.