Vereniging en verzet
Tijdens het congres van Wenen (1814-1815) besloten de grote Europese landen dat de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden verenigd moesten worden om zo met een sterke staat Frankrijk beter in toom te houden. De vereniging van de protestantse Noordelijke Nederlanden met de rooms-katholieke Zuidelijke Nederlanden bleek echter niet haalbaar. De halsstarrige en autoritaire Nederlandse koning Willem I (1772-1843), die vooral zijn dynastieke belangen voor ogen had, was totaal ongeschikt om die gecompliceerde eenwording tot een succes te maken. Het resultaat was dan ook het ontstaan van een sterke Belgische afscheidingsbeweging met de opstand in Brussel (1830) als startschot.
Na een aantal vergeefse pogingen van Willem I om deze opstand te bedwingen, verklaarde België zich op 10 november 1830 onafhankelijk. Engeland, Pruisen, Oostenrijk, Rusland en Frankrijk erkenden op 20 december 1830 die onafhankelijkheid en er kwam een wapenstilstand om de scheiding nader uit te werken.
Koning Willem I voelde daar echter weinig voor en verzette zich er op allerlei manieren tegen. Na een vergeefse poging van Willem I om met de Tiendaagse Veldtocht in augustus 1831 de zaken naar zijn hand te zetten, volgden weer onderhandelingen die door Zijne Majesteit opnieuw tegengewerkt werden. Uiteindelijk was in november 1832 het geduld van de Europese mogendheden op en werd een Frans leger onder bevel van maarschalk Gérard naar Antwerpen gestuurd om Nederland de les te lezen. Zijn eerste aanvalsdoel was het veroveren van de citadel.
Een respectvol duel
De citadel van Antwerpen was een dwangburcht die in 1567 in opdracht van de hertog van Alva (1507-1580) bij Antwerpen werd aangelegd om zo nodig de stad onder controle te kunnen houden. De vesting werd in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw aan de eisen van de tijd aangepast.
Toen in 1830 in Brussel de Belgische opstand uitbrak, was Chassé militair commandant van het district Antwerpen. Aangezien ook in Antwerpen, overigens later dan in de andere grote Belgische steden, opstandelingen actief werden, had Chassé uit veiligheidsoverwegingen een gedeelte van zijn troepen ter sterkte van 3600 man – hoofdzakelijk infanterie – in de Antwerpse citadel ondergebracht.
Toen duidelijk werd dat de Fransen op komst waren, kreeg hij van koning Willem I de vage opdracht de citadel zo lang mogelijk te verdedigen. Directe steun kreeg Chassé van het Schelde-eskader onder bevel van kapitein ter zee J.C. Koopman (1790-1855) dat de haven van Antwerpen blokkeerde. Het doel van de hardnekkige verdediging was betere onderhandelingsresultaten te krijgen.
Op 16 november 1832 arriveerde Gérard met het Armée du Nord ter grootte van 66.400 man en 14.242 paarden aan de Frans-Nederlandse grens op weg naar Antwerpen. Terwijl de Franse troepen zich op 29 en 30 november rondom de citadel voor de belegering ingroeven, kreeg Chassé van Gérard een beleefde brief met het verzoek de citadel te ontruimen. Deze weigerde daaraan gevolg te geven, waarna de Fransen op 4 december met hun kanonnen met de beschieting van de citadel begonnen.
Voordat het vuur geopend werd, hadden Gérard en Chassé met het Antwerpse stadsbestuur afgesproken dat de citadel niet van de stadszijde aangevallen zou worden om de stad te sparen en Chassé de stad niet zou beschieten. Het maken van onderlinge afspraken was niet moeilijk omdat Gérard en Chassé elkaar goed kenden uit de tijd toen Chassé in Franse dienst was.
Het Belgische leger was niet bij de Franse operatie betrokken en keek alleen maar toe. Dat laatste gold in het bijzonder ook voor de Antwerpse bevolking. Vanaf de hoge gebouwen kon die zonder gevaar te lopen van het schouwspel genieten. Er werden zelfs zitplaatsen verhuurd.
Belegering en krijgsgevangenschap
De belegering zelf bestond hoofdzakelijk uit een artillerieduel. Chassé was gedurende de belegering gebonden aan zijn kazemat omdat hij door een liesbreuk zeer slecht ter been was. Na zware beschietingen slaagden de Fransen erin een bres (gat) in de hoofdwal van de citadel te schieten. Dat betekende volgens de toenmalige oorlogsgebruiken dat de vesting verloren was en de verdedigers op 21 december eervol konden capituleren. De volgende dag ging Gérard, vergezeld door de twee zonen van de Franse koning, naar Chassé om hem te complimenteren met de dappere verdediging. Daarna feliciteerde Chassé Gérard met zijn overwinning en werd het glas geheven.
De Nederlandse verliezen tijdens de belegering van de citadel bedroegen, inclusief die van het Schelde-eskader, 124 gesneuvelden, 359 gewonden en 66 vermisten. De verdediging van de citadel was van meet af aan een verloren zaak en betere scheidingsregelingen werden niet verkregen. Het was de in zijn eer gekwetste koning Willem I, die tevreden gesteld moest worden. En dat was wat soldatenbloed alleszins waard, althans zo werd in sommige kringen gedacht.
Na de capitulatie werden Chassé en zijn medestrijders in de omgeving van Saint Omer in een leegstaande kazerne en andere gebouwen als krijgsgevangenen ondergebracht.
Oncomfortabel was dat niet. De officieren hadden volledige vrijheid van beweging, want zij hadden hun erewoord gegeven niet te zullen ontsnappen. Chassé zelf had het ook niet slecht; hij resideerde meer dan dat hij gevangen zat en kreeg veel bezoek van belangrijke personen. In de Noordelijke Nederlanden werd veel geld ingezameld om het lot van de krijgsgevangenen te verzachten. Achteraf was er twijfel of dat geld wel bij de soldaten terecht gekomen was. Volgens de officieren was er voorzichtig mee omgesprongen om te voorkomen dat de soldaten het alleen aan vrouwen en drank zouden besteden. Bovendien had Chassé veel extra onkosten om zijn bezoekers fatsoenlijk te ontvangen.
Na zijn terugkeer uit de Franse krijgsgevangenschap in 1833 werd Chassé benoemd tot commandant van de vesting Breda. Hij overleed in 1849 en werd op het kerkhof van de hervormde kerk van Ginneken bij Breda begraven.
Eerbewijzen
Het negentiende-eeuwse nationalisme was een uitstekende voedingsbodem voor het creëren van nationale volkshelden als Chassé tijdens en na de belegering van de citadel bij Antwerpen. Op 15 december 1832 werd door koning Willem I aan Chassé het Grootkruis van de Militaire Willemsorde toegekend.
De terugkeer van Chassé met zijn soldaten uit de Franse krijgsgevangenschap werd in Nederland uitbundig gevierd. Er werden herinneringspenningen geslagen en er was een explosie van welkomstliederen en gedichten. Zo publiceerde Hendrik Tollens (1780-1856) een gedicht van zestien coupletten met de titel Aan Chassé en zijn krijgsmakkers bij hun tergkeer in het vaderland.
Het Zesde Regiment Infanterie en het Regiment Genietroepen, die aan de strijd hadden deelgenomen, kregen koninklijke toestemming om op hun vaandels het opschrift CITADEL van ANTWERPEN 1832 aan te brengen. De verdediging van de citadel van Antwerpen was een zinloze, maar onvermijdelijke militaire operatie waarvoor koning Willem I in hoge mate verantwoordelijk was. De vermelding ervan op het huidige vaandel van het Nederlandse regiment Limburgse Jagers, dat de traditie van het 6de Regiment Infanterie voortzet, had beter achterwege kunnen blijven.
Chassé in Breda
Chassé werd bij zijn overlijden in 1849 begraven bij de hervormde kerk in Ginneken. In 1871 werd hij hier vergezeld door zijn strijdmakkers die gesneuveld waren bij het beleg van de Citadel.
Ter herinnering aan Chassé kreeg de in 1899 gereedgekomen nieuwe kazerne in Breda zijn naam. De Bredase bevolking schonk ter gelegenheid daarvan een borstbeeld van hem, dat een plaats in het hoofdgebouw van de kazerne kreeg.
Nadat in 1993 Defensie de Chassékazerne afgestoten had en een groot gedeelte afgebroken was, kwam na enige omzwervingen het borstbeeld van Chassé op een onopvallende plaats in de foyer van het Chassétheater terecht. De autobezitters die in Breda op het Chasséveld parkeren en hun portemonnees open trekken om het parkeergeld te betalen, zullen daarbij vermoedelijk nooit aan de citadel van Antwerpen denken. Sic transit gloria mundi (Zo vergaat 's werelds roem).
Bronnen
Koch, J., Koning Willem I, 1772 – 1843 (Amsterdam, 2013).
Schulten, J., “De Citadel van Antwerpen”, in: Parade (Jrg. 4, nr. 1, mei 1983), 14-20.
Schulten, J., “David Hendrik Chassé (1765-1849). Een infanterist in bewogen tijden”, in: Infanterie (nr. 3, 1997), 20-24.