De oorlogsdreiging van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) zorgde voor innovaties in vestingbouw. Stenen muren met torens omringden steden in de eeuwen voor het begin van die oorlog. Door de muren konden vijanden niet zomaar de stad binnenwandelen en dankzij de torens hadden de verdedigers tijdens een belegering een tactisch voordeel. Vanaf boven was het makkelijker om de vijand te bestoken met pijlen en de vijand kon in de gaten worden gehouden.
Met de uitvinding van het kanon veranderde de oorlogsvoering. Met buskruit en een goed kanon schoot een aanvaller gemakkelijker een gat in een stenen muur. En waar voorheen torens bescherming boden aan de verdedigers, vormden ze nu een gevaar. Kanonniers van de vijand mikten expres op die bouwwerken. Als ze instorten, kon dat levens kosten en schade aan de stad veroorzaken.
Dankzij het kanon ging het niet meer om hoogte maar om de dikte van muren. Stadsbesturen besloten om muren en torens te verlagen en te verbreden. Zo werden ze tevens geschikt om kanonnen op te plaatsen. Daardoor kon de verdediger terugschieten. Deze ontwikkelingen kwamen uit Italië, waar in het begin van de zestiende eeuw deze verbouwingen in volle gang waren. De technische term ervoor is trace italienne, of het Italiaans Stelsel.
Ontwikkelingen van vestingwerken
Heel Europa keek naar de ontwikkelingen in Italië. Toen in de Nederlanden de Tachtigjarige Oorlog uitbrak, begon men de vestingwerken van steden aan te passen aan de nieuwste ontwikkelingen. Gebrek aan geld en natuursteen dwong steden er echter toe om te kiezen voor goedkopere materialen. In plaats van steen gebruikte men aarde. Boeren uit de omgeving moesten helpen bij het aanleggen van de versterkingen.
Het ontwerpen van een vesting werd gedaan door specialisten. Mannen als Simon Stevin beschouwden het bouwen van verdedigingswerken als een wetenschap. In plaats van rechte muren koos wiskundige en vestingbouwer Stevin voor hoeken. Geometrie vormde het hart voor de door hem ontworpen vestingen. Neem bijvoorbeeld een bastion. Op de afbeelding hieronder is goed te zien dat dit vestingwerk vijf hoeken heeft. Hierdoor hadden de verdedigers geen dode hoek en konden ze de aanvallers constant onder vuur nemen.
Vestingbouw als wetenschap
De verwetenschappelijking van de vestingbouw leidde tot een eigen taal met ondoorgrondelijke begrippen. Denk bijvoorbeeld aan papenmutsen, zwaluwstaarten en courtines. Het principe is echter simpel. Stel, je hebt een mooie stad. Die wil je beschermen tegen kanonnenvuur. Daarvoor leg je aarden wallen aan. Maar ja, dan kan de vijand die wallen beschieten. Dus je bouwt iets om die muur te beschermen. Dat vestingwerk (bijvoorbeeld een halve maan) kan ook weer worden beschoten en daar verzint de verdediger weer iets op. Door deze manier van verdedigen kon een stad een uitgebreid stelsel van vestingwerken krijgen.
Het beste was het natuurlijk als de vijand überhaupt niet in de buurt van je stad kwam. Daarom bouwden verdedigers soms forten op tactische plaatsen op enige afstand van de stad. Aanvallers bouwden juist forten om toevoer tot steden te frustreren. Fort Isabella en Crèvecoeur bij 's-Hertogenbosch zijn voorbeelden van dergelijke forten. De forten konden door weer andere vestingwerken aan elkaar verbonden worden, waardoor een linie ontstond.
Natte voeten
Verdedigers hadden meerdere manieren om de vijand op afstand te houden. Zo konden ze het land onderwater zetten, dat heet inunderen. Een klein laagje water zorgde er al voor dat soldaten hun tenten niet konden opzetten en dat karren vastliepen in de modder. Het landschap rond Bergen op Zoom en 's-Hertogenbosch leende zich daar uitstekend voor. Voor boeren betekende een inundatie slecht nieuws. Het was namelijk hun land dat onder water kwam te staan en daardoor verloren zij hun broodwinning. Soms werden ze gecompenseerd, maar dat was eerder uitzondering dan regel.
Een belegeraar liet zich niet altijd tegenhouden door natte voeten. Beroemd is het beleg van ’s-Hertogenbosch in 1629. Prins Frederik Hendrik maakte gebruik van molens en dammen om het water weg te pompen. Hierdoor was hij de eerste die de Moerasdraak, zoals Den Bosch werd genoemd, wist te verslaan. Ook aan Spaanse zijde liet men zich niet afschrikken door vestingwerken uit het Oud-Hollandse stelsel en ook aan die kant vond er innovatie plaats. Ambrogio Spinola maakte bijvoorbeeld bij zijn belegering van Breda in 1624-1625 gebruik van een ketting van vestingwerken om de stad af te sluiten van de buitenwereld. Deze fortificaties waren niet alleen op Breda gericht, maar ook naar buiten toe. Hierdoor kon een eventuele ontzettingspoging worden afgeslagen. De innovaties waren door heel Europa beroemd. Edellieden, zoals een Poolse prins, kwamen kijken naar hoe in de Nederlanden aanvallers en verdedigers elkaar probeerden af te troeven.
Het platteland
Het verhaal van vestingwerken is niet alleen een verhaal van de steden. In dorpen en gehuchten had men misschien nog wel meer last van de oorlogshandelingen dan in de steden. Net als de stedelingen wierpen dorpelingen aarden verdedigingswerken op om hun lijf en goed te beschermen. Daarvoor kozen ze vaak een plek uit in de buurt van het dorp, zoals bij Gorp nabij Hilvarenbeek, of ze versterkten een goed verdedigbare plek in het dorp.
De vestingbouw uit de Tachtigjarige Oorlog is het meest zichtbare erfgoed van die periode. In het landschap en het stratenplan zijn nog steeds sporen te vinden van toen. De theorieën die mannen als Stevin bedachten, vormden de basis voor latere vestingbouwers. Zo smeedde Menno van Coehoorn de losse verdedigingswerken aan elkaar en creëerde de Zuiderwaterlinie. In steden als Heusden waan je je haast terug in de tijd als je over de wallen kijkt. En op plekken waar de wallen zijn gesloopt, vind je nog straatnamen die ernaar verwijzen.
Bronnen
Bijsterveld, A., e.a., Zuiderwaterlinie Noord-Brabant een open boek, Rotterdam, 2016.
De Vries, J., Ontwikkeling van de vestingbouw in Nederland, zie: http://www.coehoorn.nl/om-te-lezen/artikelen/280-ontwikkeling-van-de-vestingbouw-in-nederland (stand op 3 september 2018).
Kuijer, P., 's-Hertogenbosch. Stad in het hertogdom Brabant ca. 1185-1629, Zwolle, 2000.