Bernardus Josephus Beekman (1850-?) was geboren in ’s Hertogenbosch en was de tweede zoon van ‘orgeldraaijer’ Adam Beekman. Bernard was 1,62 m., had bruine ogen en enkele littekens van beitelsteken, opgelopen tijdens zijn werk als wagenmaker. Hij was ongehuwd en ‘hardhorend’ (doof). Mogelijk om die reden dat hij als buitenbeentje werd gezien. Desondanks had hij in 1871/1872 zijn militaire plicht vervuld als milicien bij de Infanterie te ’s Hertogenbosch.
Tijdens een omzwerving werd hij in juni 1896 voor de tweede maal (de eerste keer was in 1894) door de haagse rechtbank wegens landloperij veroordeeld tot een verblijf in het bedelaarsgesticht Veenhuizen. Oorspronkelijk was dit bedoeld als binnenlandse kolonie voor werkwillige armen, bedelaars en weeskinderen om te leren hun eigen kost te verdienen en ‘economisch zelfstandig te worden’.
In de eerste versie van het nationale Wetboek van Strafrecht dat in 1809 tot stand kwam, werd landloperij als een misdrijf opgenomen: rondzwerven zonder aantoonbare middelen van bestaan werd strafbaar gesteld. De gedachte hierachter was, dat iemand die bekwaam was om rond te reizen, ook bekwaam was om te kunnen werken. Dat er niet altijd werkgelegenheid was, werd daarbij genegeerd, evenals mensen die voor hun plezier de vagebond uithingen.
In 1818 werd in Nederland de Maatschappij van Weldadigheid opgericht, die landloperij wilde bestrijden door stedelijke zwervers over te brengen naar landbouwgebieden en ze daar werk te geven. Hun werk was meteen een manier om deze afgelegen gebieden te ontwikkelen. Zo ontstonden koloniën in Willemsoord, Frederiksoord, Wilhelminaoord, Veenhuizen en Ommerschans.
Moedwillig geslagen
Hoe Bernard in het leven stond, is onbekend. Nou ja, een vrijbuiter. Hij hield van een borrel en had al eens eerder voor het hekje gestaan. Op 12 juli 1875 had hij (25), met zijn broer Janus, die toen 15 was en lintwerker van beroep, ene Johannes Gerardus Hermse ‘moedwillig geslagen’. Even tevoren had hij Anna Maria Schobel, huisvrouw van Carolus Brok, een slag toegebracht.
Wacht, ik leg het even uit, want Bernard herinnerde zich later niets van het voorval. De twee zaten gebroederlijk in een herberg aan de borrel. Bernard had net een borrel teveel op. Ongetwijfeld zal er iets gezegd zijn. Ene Johan Hermse schept er plezier in de aangeschoten Bernard ‘herhaaldelijk op de grond te werpen’, waardoor hij bloedde. Janus komt zijn broer te hulp en deelt wat klappen uit aan Hermse. De herbergierster - Anna Johanna Sobel overigens, in tegenstelling tot de naam in het rechtbankverslag - besluit de twee uit haar herberg te zetten (ze had zich al de hele tijd geërgerd dat ze alles twee keer moest zeggen, Bernard was doof, weet je nog, en nu ook nog eens beschonken), maar Bernard, toeterzat, geeft haar –pats!- een slag tegen het hoofd.
Johan Hermse springt van zijn stoel om hulp te bieden. Hermse ontzet de arme vrouw, wordt gegrepen door Bernard die hem ‘terugwierp’, waarna beide broers hem tegen de grond slaan. Hij is uiteraard niet opgewassen tegen de twee broers, waarvan één een stevige wagenmaker en oud-infanterist (dat laatste heeft er natuurlijk niks mee te maken, maar het klinkt goed).
De rechter is van mening dat Janus, die toen net geen 16 was, toch met oordeel des onderscheids had gehandeld. Bij ‘gemis aan geldelijk nadeel en de geringheid der mishandeling is toepassing van verzachtende omstandigheden veroorlooft’, vooral ten aanzien van Janus die alleen partij koos voor zijn broer. Veroordeeld dus voor ‘eenvoudige moedwillige mishandeling’.
Bernard kreeg 2 dagen cellulair, Janus een geldboete van 2 gulden. Plus de kosten van het rechtsgeding, begroot op Hfl. 5,15.
Overal thuis
Dat alles was dus niet de reden dat Bernard in Veenhuizen zat. Dat was voor het landlopen. In Nederland mocht je niet zomaar rondlopen, zonder werk of verblijfplaats. Dan werd je opgesloten. Nu ja, Veenhuizen was ook lekker buiten. In 1912 zat hij nogmaals in Veenhuizen voor 14 dagen.Maar Bernard was heus geen landloper. Hij zwierf graag rond, maar woonde in ’s Hertogenbosch.
Zijn vader was ook graag buiten, niet alleen om het land te bebouwen, maar ook en vooral als orgeldraaier. Zijn broer Henri voer, die kon lekker uitwaaien op zee, en wanneer hij thuis was en naar buiten wilde, ging hij op straat musiceren. Zingen of muziek maken met zijn blikken fluit. Ze hadden het vast van zijn opa, Philip Beekman die uit Duitsland was komen lopen en zich in Maurik had gevestigd. Overal thuis. En z’n oma, die kwam helemaal uit Rusland, wie weet wat haar achtergrond was.
Bernard kwam in maart 1930 uit Eindhoven naar Den Haag waar hij inwoonde bij zijn broer Abraham aan de Kritzingerstraat 300 en een half jaar later, in november, verhuisde hij naar het Bestedelingenhuis aan het Westeinde 58. Van daaruit tenslotte in april 1933 naar Amsterdam, twee weken voor zijn 83e verjaardag. Of hij die gehaald heeft, is niet bekend.
Lintwerker
Het was enigszins bijzonder dat Bernard wagenmaker was, want dit beroep ging vaak over van vader op zoon. Hoe Bernard in het vak rolde, is niet bekend. Wie weet heeft hij ooit de kar gemaakt voor het orgel van zijn vader en dacht hij ‘daar ben ik best handig in.’ De derde zoon van Adam Beekman, Abraham (Den Bosch 1856/Delft 1936) was rijtuigschilder van beroep. In hoeverre zijn oudere broer invloed heeft gehad op zijn ‘beroepskeus’ is onbekend.
Broer Janus was eerst spijkermaker en later, zoals genoemd, lintwerker. Een lintwerker – ook wel passementwerker of boordselwever genoemd - vervaardigde belegsels, borduurwerk, tressen, of garnering van goud- of zilverdraad, op kleding en kostuums van bijvoorbeeld hoogwaardigheidsbekleders. Passementen zijn ook te vinden aan lampekappen, theatergordijnen, kleedjes en als ruches.
Bronnen
Signalementskaart 0137.01 339 op https://allekolonisten.nl/. (geraadpleegd op 27-11-2024).
Familiearchief Beekman.
Deelen, M., De Stoker van de Beursplein, 2024.