Ria van Bakel over de Duitse bezetting in Nuenen

Squadron Vickers Wellington-bommenwerpers

Een squadron van Britse Vickers Wellington-bommenwerpers. (Foto: Royal Air Force, 1945, Wikimedia Commons)

Alle rechten voorbehouden

Ria van Bakel is geboren op 20 februari 1937 in Nuenen, een jong kind tijdens de Duitse bezetting en de bevrijding van Brabant. In augustus 2024 tekent ze haar herinneringen aan deze tijd op voor Brabantserfgoed.nl.

Kogelgaten in jurken

“Toen er iets angstigs en iets ernstigs dreigde te gebeuren met ons huis in Nuenen, de kousenfabriek van mijn vader en onze levens, zei mijn vader ons huis te verlaten en de akkers in te trekken. Ik denk dat er een aanval vanuit Eindhoven verwacht werd. We trokken met z’n allen weg, wat we meenamen en hoe of wat, dat ging aan mij voorbij. We liepen via café het Huuske en de huidige Kerkstraat naar het gebied waar nu de Refelingse Erven zijn. Dat waren toen velden voor landbouw en weilanden. 

We gingen in een droge sloot liggen, allemaal bij elkaar. Dat betekende mijn ouders en broers en zussen, en ook een nicht van ons en haar kinderen. Bij ons was een oud vrouwtje die een handgranaat vond en daar mee zwaaide. Heel gevaarlijk.

Ik had een wit jasje aan. Als iemand moest plassen, wat verderop in de sloot, moesten zij mijn witte jasje aan, Dan konden de Duitsers vanuit de lucht aan de witte kleur zien dat we burgers waren. Ik weet absoluut niet hoe oud ik was. Misschien was mijn moeder wel in verwachting van mijn zusje Jose of broertje Ad, die in 1940 en 1941 zijn geboren. Wat een ellende! Toen het donker werd, liepen we naar een boerderij. We mochten van de eigenaren in het stro op stal slapen. Ik weet heel zeker dat ik bij mijn vader op schoot zat, in de half donkere boerderij, ik voel me nog heel veilig bij hem zitten. Ik was toen waarschijnlijk het jongste kind van het gezin.

Het verdere verloop is mij niet meer helemaal helder. Toen we weer naar huis gingen was ons huis aan de zijkant helemaal kapotgeschoten. Een groot gat aan de zijkant van de woning op de slaapkamer. Het was een grote ravage. Mijn zus Lies riep heel hard: ‘Oefening van berouw?’ bij het binnenkomen. In de kast op slaapkamer hingen bruidjesjurken, daar zaten de kogelgaten in.”

 

Rood-zwart: NSB

“Mijn broer Jos en ik waren heel goed met zuster Rustica, de kleuterjuffrouw. Of wij nog op de kleuterschool zaten weet ik niet meer, maar die zuster vroeg of wij wilden komen helpen na school. Dat wilden we wel. We kregen dan altijd een boterham met dik jam uit het klooster.

Elk kind had een klein vierkant plakboekje waar alle werkjes in werden gemaakt. Zij vroeg of wij de werkjes wilden afmaken van de kinderen die niet klaar waren. Zo gebeurde dat in die tijd. Ik ben mijn hele leven kleuterleidster geweest maar gelukkig was dat niet meer het gebruik.

Ik kreeg een boekje van een klasgenootje te pakken. Zij had een figuur van vierkantjes niet klaar gekregen en ik zou het afmaken. Ik dacht dat haar ouders NSB'ers waren. Ik begon vierkantjes te plakken. Ik plakte consequent rood-zwarte vierkantjes en zei tegen Jos: rood -zwart NSB. Ik schaam me nu nog daarover…”

 

Gevaar uit de lucht

“Op een Nieuwjaarsdag stond ik boven op een stoel mijn Nieuwjaarswensje op te zeggen. Ik zat al op school maar weet niet hoe oud ik was. We hoorden een V1 (vliegende bom) aankomen. Zulk geluid maakte die: rmmmmrmmmmrmrmmooemm. Zoemend, niet heel hard. Als het geluid stil viel betekende dat dat die V1 neerstortte. We hoorden dat het geluid stopte en we vlogen allemaal naar onze kelder. We moesten dan van mijn vader de paal die de kelder droeg in het midden vasthouden. Was dat volgens hem de veiligste plek? Uiteindelijk was er niets aan de hand, gelukkig.

Toen ik op school zat gebeurde het ook dat er opeens luchtalarm was. Wij moesten dan met grote snelheid onder onze tafeltjes, lessenaartjes, duiken. En zaten dan te bibberen tot het alarm over was.”

 

Schaarste

“Mijn vader rookte sigaren, veel te duur in die tijd. Er werden tabaksplanten gekweekt door de rokers, in eigen tuin. Grote bladeren waren dat, die moesten gedroogd worden en daar werden sigaren van gedraaid. Men noemde dat ‘eigen teult’, Nuenens voor eigen teelt. Op zolder hadden wij allemaal weckflessen met vlees, groenten en diverse etenswaren die mijn moeder daarvoor inmaakte. Ik herinner me niet dat wij iets te kort kwamen in die tijd, logisch ook dat een kind dat niet merkte.

Met Sinterklaas liep het natuurlijk anders dan andere jaren. We kregen altijd veel cadeautjes maar toen was er niets te verlangen. We hadden een oom die in de tuin een mispelboom had staan. Daar hingen heel veel mispels aan. Vruchten die alleen smaken als ze heel rijp zijn. Wij noemden dat zelfs rot. Op die Sinterklaasmorgen lag er op tafel een hele berg mispels. Die had Sint gebracht. Vieze bruine vruchten, in mijn ogen. Maar we hadden tenminste iets gekregen. Die aardige vader…

Mijn moeder kreeg bonnen om luiers te kopen, rond deze tijd zijn mijn jongere zus José en jongere broer Ad geboren. Mijn moeder kocht voor die bonnen alleen geen luiers, ze had liever theedoeken. Die gebruikte zij voor luiers. Zal wel hard geweest zijn voor die tere kinderbilletjes. In de oorlog bakte mijn moeder zelf brood. Wij gingen met een daarvoor bestemd zakje zogenaamd ‘aren lezen’. Als het koren gemaaid en geoogst was, bleven er nog altijd aren achter op het veld. Wij gingen die verzamelen, mijn vader bracht ze naar de molenaar en van dat meel kon mijn moeder brood bakken.”

 

Soldatenschoenen

“Op een morgen werden we wakker. Het was al licht. We hoorden een hard ronkend geluid. Er cirkelde een brandend vliegtuig boven ons huis. En huizen in de omgeving. Steeds weer draaide dat brandend vliegtuig rondjes. We kropen diep onder de dekens omdat we heel bang waren. Mijn vader en moeder, iedereen was in paniek. Even later zagen we het vliegtuig een paar honderd meter verder in een wei storten. We konden er zomaar dicht bij komen, in mijn verbeelding. Wat later haalde Jan een ijzeren ring weg bij dat toestel. Een ring van 20 centimeter in doorsnee. Die ring heeft bij ons jarenlang als onderzetter gediend op tafel. Het Engels ‘rinske’. Ook vonden we een koperkleurige lepel, De Engelse lepel’ voor ons. Jarenlang vochten we om met die lepel te mogen eten. Nu is een woonwijk gebouwd op die plek. Heel lang was er in die wei een grote kuil, een herinnering aan dat vreselijke gebeuren. De piloot was dood, denk ik nu.

Mijn vader maakte in de tuin een grote schuilkelder. Met banken aan de zijkant en veel ruimte. Het deed zich voor dat de achterburen bij hoge spanning door een gat in de heg bij ons in die schuilkelder kwamen. Ik vond het heel gezellig. We hebben jaren later nog in die schuilkelder gespeeld. 

In een nacht waren wij wakker en stonden bij mijn ouders op de slaapkamer. We stonden in het donker naar buiten te kijken. Er liepen honderden soldaten, in strak gelid, zware soldatenschoenen denderend op de weg. Zonder geluid alleen de cadans van hun marcheren. Er volgden ook paarden, een heleboel. Die paarden maakten met hun hoeven veel geluid, het was akelig om te zien en te horen. Wist ik veel wat het betekende!”