Maaike van Wijgerden over 'Ons moeder'

Binnenplaats Kasteel Heeze (Foto: Loek Tangen, 1975, Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed)

Binnenplaats Kasteel Heeze. Op dit landgoed stond ook de uitkijktoren en het boswachtershuis waar de familie Woudenberg een tijd heeft gewoond (Foto: Loek Tangen, 1975, Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed)

Maaike van Wijgerden deelde in oktober 2023 het verhaal van de jeugd van haar moeder, in een Brabants plattelandsgezin in Heeze.

Op 5 april 2024 is het 110 jaar geleden dat "ons moeder" is geboren. Om stil te staan bij dit bijzondere jaar, blik ik terug op wat ze ons door de jaren heen vertelde over haar jeugd in het grote gezin Woudenberg in Heeze. Een gezin als vele anderen op het Brabantse platteland van die tijd.

 

Mee met de baron

Opa Woudenberg stamde uit Gelderland. Het verhaal gaat dat hij rond 1904 in het kielzog van de toenmalige baron van Van Tuyll van Serooskerken naar Heeze kwam. Hij kreeg een aanstelling als "boschwachter en onbezoldigd Rijksveldwachter". Als zodanig waakte hij over het uitgestrekte landgoed dat tot het bezit van zijn broodheer behoorde. Hij kon met zijn gezin wonen in een speciaal voor hem gebouwd huis, diep verscholen in de Heezer bossen, nabij "de uitkijktoren". Die toren, een houten bouwsel dat hoog boven het omringend geboomte uitstak, was een uitkijkpost om bosbranden vroegtijdig op te sporen. Het was in de buurt van waar de huidige Huisvenseweg ten einde loopt. Woning en toren vielen reeds lang geleden aan de slopershamer ten prooi.

Uit brieven van Jantje Hamer, de eerste vrouw van opa, blijkt een gelukkig gezinsleven met twee kleine dochtertjes. Wel sukkelt de schrijfster met haar gezondheid. Waaraan zij precies leed is niet te achterhalen maar uiteindelijk overleed zij als de jongste nog een peutertje is.

Opa, toen een man van begin dertig, een boom van een vent in de kracht van zijn leven, bleef alleen achter met zijn twee kleine meisjes, daar had hij hulp bij nodig. Op zeker moment kwam hij in contact met een jonge vrouw uit de Alblasserwaard, Aagje Kramers. Er bloeide iets moois op tussen die twee, in maart 1911 ondertekenden zij hun huwelijksakte. Het nieuwe gezin werd gezegend met een groot aantal kinderen.

Ons moeder was de vijfde in rij, ze werd vernoemd naar haar grootmoeder Teuntje. Mijn overgrootmoeder Teuntje moet een ware heldin zijn geweest. Zij en haar man bewoonden rond 1880 een molen nabij Oud Alblas. Op een kwade dag brak daar brand uit en overgrootmoeder redde, met gevaar voor eigen leven, haar baby uit de vlammen, die baby was Aagje, mijn latere oma. Kort daarna is overgrootmoeder aan de opgelopen brandwonden bezweken.

 

Nieuw leven bij de uitkijktoren

Vrijwel elk jaar vond gezinsuitbreiding plaats. Later vroeg een van haar dochters eens "hoe moeder dat toch had ervaren.” Haar laconieke antwoord luidde: "och zo gaat dat als je van elkaar houdt ". "Het" gebeurde gewoon en de kleine Woudenbergjes waren stuk voor stuk van harte welkom. Van prenatale zorg was geen sprake. Van seksuele voorlichting al evenmin.

Mijn moeder vertelde wel eens dat zij als kinderen nooit iets merkten van de zwangerschappen of de bevallingen van oma, ineens was er dan weer een baby en geen van allen hadden ze een idee hoe dat zo kon komen. Zelfs toen mijn eigen moeder haar eerste verwachtte, dat was ik, en eens vroeg hoe ze kon weten dat de geboorte aanstaande was, luidde het antwoord: "Je merkt ‘t heus wel als het zover is".

 

Opvoeding bij de Woudenbergjes

Oma zei eens dat opvoeden minder moeite kost als je het bij de eersten meteen goed aanpakt, die helpen dan jongere broers en zusjes in het gareel te houden. Dat "aanpakken " betekende niet letterlijk dat de kinderen werden getrakteerd op de in die tijd nog veel voorkomende "draai om de oren" of de beruchte "billenkoek", integendeel, oma’s credo was: "Je slaat het goede eruit en houdt het kwade over.” Oma straalde een natuurlijk gezag uit, had voldoende aan een vermanend woord of een alleszeggende blik van afkeuring om haar span onder controle te houden.

Opa was druk met zijn werk in dienst van de baron. Zo nu en dan betrapte hij een stroper, soms gaf hij een proces verbaal. Lang niet altijd. Als hij meende dat de persoon, evenals hijzelf, "ook maar een arme sloeber was", liet ie ‘m gaan. Thuis had hij, behalve zijn grote gezin, ook nog wat vee voor eigen gebruik en hij hield bijen, opa was imker. Hij zal ongetwijfeld een deel van het werk in de moestuin hebben gedaan.

Dat bezit van een moestuin was voor de kinderen geen onverdeeld genoegen. Waren de boontjes rijp, at je dagen achter elkaar boontjes, was de sla goed, stond er tijdenlang sla op het menu, sla met gebakken spek en spekvet. Op zondagmiddagen, na de kerkdienst, trok hij met zijn kinderen de bossen in.

Het moet leerzaam zijn geweest, moeder wist veel over bosdieren en ontdekte tot op hoge leeftijd vogelnestjes en konijnenholen op plaatsen waar anderen achteloos aan voorbij liepen. Vooral konijnenholen mochten zich in haar warme belangstelling verheugen. Ons moeder had een beetje stropersbloed. Samen met haar broer beheerste ze de kunst van het strikken zetten. Ironischer wijze kreeg opa voor elke strik die hij vond een klein bedragje van de kasteelheer. Zo hebben zijn kinderen, onbedoeld, mogelijk wel eens bijgedragen aan het gezinsinkomen.

 

Kleine geneugten

In die tijd wist mijn moeder niks van moderne gemakken. Er was geen elektriciteit, centrale verwarming of zelfs riolering. Wat er toen al beschikbaar was, was financiëel gezien onbereikbaar voor het overgrote deel van de plattelandsbevolking. Maar één maal per jaar was het feest. Dan mochten de groteren, samen met de kinderen van de andere werknemers van de baron, naar een speciaal voor hen georganiseerde kerstviering op het kasteel. Daar werden lekkernijen uitgedeeld en ongetwijfeld een mooi kerstverhaal verteld.

Over die verhalen heeft ons moeder nooit iets vermeld. Wel dat zij dan iets heel bijzonders kregen… een sinaasappel! Nog tientallen jaren later vertelde ze hoe lekker ze de schillen vond ruiken. Als kinderen bewaarden ze de gedroogde sinaasappelschillen in hun zondagse zakdoek en als je er dan een beetje zuinig op was, kon je er wel tot pasen plezier van hebben.

 

Zonder opa

Opa werd ziek, hij had blaaskanker. In die tijd onbehandelbaar, genezing uitgesloten. In de zomer van 1929 overleed opa, 54 jaar oud. Zijn jongste dochtertje net twee. Er braken moeilijke tijden aan. Niet alleen was vader er niet meer, ook zijn inkomen viel weg. Ervoor in de plaats kreeg het gezin een minimale financiële ondersteuning, waarop elk jaar, wanneer er weer een dochter oud genoeg was om een centje bij te verdienen, substantieel werd gekort.

De oudste meisjes werkten overdag ergens in de huishouding of bij De Vullingh, een veter- en bandfabriek in het dorp. In de avonduren hielpen ze oma het gezin op orde te houden. Voor verdere scholing of een opleiding ontbrak het geld.

Van lieverlee werden ook de kleintjes groot. Eén van de zorgen voor ouders van volwassen wordende kinderen, en in het bijzonder wanneer het de meisjes betrof, betrof "een moetje", een gedwongen huwelijk vanwege een ongeplande zwangerschap. Oma’s waarschuwing : "Als een jongen echt van je houdt, brengt hij je niet in die moeilijkheden." Het heeft er zeker toe bijgedragen dat haar dochters in alle eer en deugd zijn gehuwd. Ze stichtten hun eigen gezinnetjes.

Bij oma bleef het de zoete inval. Niet alleen haar vele dochters, ook haar schoonzonen en de talrijke kleinkinderen konden altijd rekenen op een warm onthaal.