“Het is zo’n dag in 1959. Het kenmerkende geluid van klompen op de keien.
De ochtendzon die vanuit het Oosten haar gang inzet naar het zuiden, vergezeld een man die zijn wekelijkse route naar het Clarissenklooster loopt. Dikke wollen jas en visserspet met glimmende klep op zijn bekende kop. Trots en tevreden met zijn vangst van die ochtend in een rieten mand.
Bij de zware toegangspoort aangekomen volgt de begroeting met de onzichtbaar achter de poort aanwezige en door het naderende kompengeluid gewaarschuwde zuster. ‘Ave Maria’ was de begroeting van de visser naar de onbekende. Het antwoord volgt snel ‘Gracia Plena’.
Een klein onopvallend rolluikje in de poort opent zich en hier blijkt een bak achter te staan. De verse lading snoek gaat de bak in, en direct gaat het luikje weer dicht zodat de zuster onzichtbaar voor de mans ogen blijft.
De vis is afgeleverd en wordt naar de keuken gebracht. Even later gaat het rolluikje weer open en ligt er een rolletje muntjes mooi verpakt in een papiertje in de bak. Op dagen dat één van de kinderen met vader visser meeliep, lag er in de bak soms naast het pakketje muntjes ook een rolletje pepermunt, een heerlijke appel of sappige peer, waarschijnlijk uit de kloostertuin afkomstig. Deze vis werd niet duur betaald. De minderzusters hadden het niet breed.
De wekelijkse levering was afgegeven. Adriaan ging weer op huis aan.”