Krijgstactieken uit de Tachtigjarige Oorlog

Slag bij Steenbergen

De Slag bij Steenbergen, 17 juni 1583. Middenonder een cartouche met de titel en de legenda A-S in het Spaans. (Bron: Romeyn de Hooghe, 1670-1699, Rijksmuseum)

Ontwikkelingen in oorlogsvoering bepaalden in grote mate het verloop van de Tachtigjarige Oorlog.

Voetvolk en vechtjassen

De Tachtigjarige Oorlog staat binnen Nederland vooral bekend als een onafhankelijkheidsstrijd, waarbij het kleine Nederlandse leger onder Maurits door middel van innovatieve militaire technieken en tactieken het grote koningsgezinde Leger van Vlaanderen het hoofd wist te bieden. Maar klopt dit wel? Is er sprake van het voortzetten van een lange militaire traditie, of is er sprake van baanbrekende nieuwe aspecten die de strijd konden beslechten? 

Het leger van Vlaanderen

Door de grootte van het Spaanse rijk was er sprake van meerdere legers, die vaak de naam droegen van het gebied waar ze dienden. In de strijd met de opstandige Nederlanden was het belangrijkste wapen het Leger van Vlaanderen dat, net als de rest van de legers onder de Spaanse hegemonie, voor een belangrijk deel uit tercios bestond. Iedere tercio bestond uit circa 1500 man, waarbij de verschillende type troepen (vuurwapens, piekeniers en steek- en slagwapens) ieder 1/3 deel van de volledige tercio uitmaakten. De troepensterkte van het Leger van Vlaanderen varieerde sterk gedurende het conflict: in 1572 zijn er (op papier) ruim 67.000 soldaten actief, terwijl tijdens het Twaalfjarig Bestand de aantallen rond de 15.000 man schommelen, om daarna wederom uit te groeien tot ca. 62.000 man in 1623, in aanloop naar een aantal grote militaire campagnes.

Spaanse tercios bij de Slag bij Terceira

De landing van Spaanse tercios op Terceira (Azoren) in 1583. (Bron: Niccolò Granello, resco in de Sala de las Batallas, Monasterio de San Lorenzo de El Escorial, Madrid, España / Wikimedia Commons)

Alle rechten voorbehouden
Naast een verschil in troepenaantal kan de organisatie en het gebruik van het Leger van Vlaanderen worden onderverdeeld in twee verschillende fases: de fase 1567-1609 en de fase 1609-1659. De eerste fase bouwde voort op de efficiënte militaire methodes van de tercios uit de eerste helft van de zestiende eeuw en was zowel strategisch als tactisch een van de meest succesvolle legers van vroegmodern Europa. Het succes van het Leger van Vlaanderen in deze periode had meerdere redenen: er was sprake een militair professionalisme en de regimenten waren strak gestructureerd. Daarnaast was er sprake van een open houding ten opzichte van de veranderingen en innovaties in oorlogsvoering. Hierdoor kregen nieuwe technieken en tactieken snel voet aan de grond, waaronder de inzet van nieuwe vormen van vuurwapens en het gebruik van een ingenieurscorps tijdens belegeringen. Ten slotte was een van de succesfactoren dat de officieren tijdens deze fase op basis van verdienste en geschiktheid werden geselecteerd, in plaats van op afkomst.

De tweede fase, van 1609 tot 1659, kenmerkt zich juist door de neergang van de tercios. Een van de meest belangrijke factoren hiervoor was dat leidinggevende posities werden vergeven aan de aristocratie. Dit had tot gevolg dat de legers werden aangevoerd door ongeschikte officiers, die weinig verstand hadden van het aanvoeren van een leger in het veld of het tactische inzet van verschillende legeronderdelen. De definitieve neergang van de tercio als vrijwel onoverwinnelijke eenheid vond echter pas plaats met de Slag bij Rocroi (1643), alhoewel de tercios bij de Slag bij Valencienne (1656) nog een laatste grote overwinning wisten te behalen.

 

Het Staatse leger

Slag bij Nördlingen

De belegering en verovering van de Beierse stad Nördlingen door het Habsburgse leger onder leiding van Ferdinand van Hongarije. Gevecht tegen de Zweedse troepen onder leiding van Bernard van Saksen. (Bron: Balthasar Florisz. van Berckenrode, 163-1636, Rijksmuseum)

Alle rechten voorbehouden
Over het Staatse leger heerst al enkele eeuwen de mythe dat het door technische en met name tactische innovaties onder Maurits vanaf het Twaalfjarig Bestand een revolutionair, modern leger was dat daardoor het Leger van Vlaanderen het hoofd kon bieden. Deze visie is echter vooral gebaseerd op contemporaine auteurs die Maurits steunden en veelal verwijzingen naar de oudheid in hun beschrijving van zijn legertactieken opnamen. Het Staatse leger onder Maurits volgde vooral de nieuwe militaire trends, waardoor het leger op veel elementen sterk overeen kwam met het Leger van Vlaanderen. Zo liet Maurits, in navolging van het Spaanse leger, vanaf 1600 ingenieurs opleiden specifiek voor belegeringen en maakte hij gebruik van nieuwe militaire tactieken, voor onder meer de infanterie en cavalerie. De nieuwe infanterietactieken, die aan Maurits worden toegeschreven, lijken echter niet goed te hebben gewerkt; bij Nieuwpoort moest de “moderne” infanterie gered worden door de Staatse ruiterij en in de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) zorgde de “Nassause gevechtsopstelling” voor een reeks nederlagen, waaronder de slag bij Nördlingen (1634).

 

Geen geld, geen dienst

Een van de problemen die zowel aan Staatse als Spaanse zijde het opereren van de legers beïnvloedde, was de onregelmatige betaling van salaris. Dit leidde niet alleen tot onvrede onder de troepen, maar ook meerdere malen tot muiterijen of het verkopen van strategisch gelegen forten of steden aan de vijand. Zo werd door Engelse troepen, die streden aan Staatse zijde, bijvoorbeeld Geertruidenberg in 1589 aan de Spanjaarden verkocht en werden de Spaanse garnizoenen van de forten Crèvecoeur en Sint-Andries in 1600 door Maurits voor een bedrag van 125.000 gulden uitgekocht.

Van een van de grootste muiterijen aan Spaanse zijde is de muiterij van Hoogstraten (1602-1605), waarbij ca. 3000 Spaanse en Italiaanse soldaten de stad Hoogstraten innamen uit onvrede over de magere provisies en het uitblijven van betaling. Gedurende de muiterij haalden de muiters de banden aan met het Staatse leger onder Maurits, die beloofde hen te beschermen tegen het Leger van Vlaanderen. De bescherming onder Maurits zou standhouden tot de muiters het hadden bijgelegd met aartshertog Albrecht, om zo in ieder geval executie te vermijden. Uiteindelijk werden de muiters vergeven (onder meer omdat Albrecht er niets ertegen kon doen) en wederom geïncorporeerd in het Leger van Vlaanderen.

Karel Alexander Croy

Markies Charles Alexandre de Croÿ liet zich vrijwillig gijzelen door de muitende troepen. (Bron: Anoniem, 1610, Weiss Galery)

Deze muiterij is een uniek voorbeeld van de problemen van het Leger van Vlaanderen, aangezien er een ooggetuigenverslag van bekend is. Markies Charles Alexandre de Croÿ, een bevelhebber aan Spaanse zijde, liet zich vrijwillig gijzelen door de muitende troepen en verbleef gedurende elf maanden in hun midden. Ook al is het, als onderdeel van een autobiografie, een gekleurde bron, toch biedt het een uniek inzicht in de organisatie van de muiters en hun bijzondere verstandhouding met het Staatse leger.

Het effect van deze muiterijen, die vooral aan Spaanse zijde plaats vonden, was dat het Leger van Vlaanderen in een aantal gevallen door deze interne problemen het Staatse leger de ruimte en tijd gaf om zich te consolideren en hergroeperen. Had het Spaanse leger na een aantal overwinningen efficiënt doorgevochten, dan was de druk op het Staatse leger veel groter geweest en had dit de oorlog op een andere manier kunnen beslechten.

Noord en Zuid

Ondanks de overeenkomsten tussen het Staatse en het Spaanse leger zijn er toch enkele verschillen, die sommige successen van het Staatse leger kunnen verklaren. Het meest belangrijke aspect is misschien wel het feit dat de meeste macht binnen het Staatse leger vanaf 1589 in handen was van één familie, de Van Nassaus, die middels nepotisme haar invloed steeds verder wist uit te breiden. Doordat de Van Nassaus op deze wijze het beleid konden bepalen, konden zij op efficiënte wijze het leger aansturen. Dit in tegenstelling tot het Leger van Vlaanderen, waar meerdere edellieden met elkaar concurreerden en hierdoor besluitvorming op cruciale momenten vertraging op liep.

Daarnaast was het Staatse leger op financieel niveau beter georganiseerd; zo werd het salaris (in vergelijking met dat van het Leger van Vlaanderen) vrij regelmatig uitbetaald, wat het moraal van de troepen ten goede kwam en waardoor er minder sprake was van muiterijen door ontevreden troepen.

Daarbij was er sprake van een verschil van prioriteiten: voor de Staatse zijde was de strijd tegen Spanje vrijwel het enige conflict waar ze zich mee bezig hoefden te houden, terwijl de Spaanse zijde zijn aandacht moest verdelen over verscheidene fronten in hun rijk. Er was, zeker door de financiële situatie van Spanje, maar een beperkt aantal middelen om oorlog te voeren op een aantal fronten in Europa. Het moment dat de spanningen met Frankrijk of het Duitse Rijk opliepen, werd het voortzetten van de strijd tegen de Nederlandse opstandelingen vaak gezien als minder belangrijk.

Maar waren er, naast bovengenoemde redenen, zaken die de strijd in het voordeel van een van de partijen konden beslechten? Een belangrijke factor lijkt het landschap zelf te zijn geweest. Het Leger van Vlaanderen had een beter begrip van het landschap in de Spaanse Nederlanden en de grensgebieden, terwijl het Staatse leger een tactisch voordeel wist te behalen door het vlakke terrein in het noorden en noordoosten van de Nederlanden en het sterk veranderlijke landschap in de Zeeuwse Delta te gebruiken. Uiteindelijk lijken vooral een combinatie van vechten op verschillende fronten, de adellijke commandocultuur en de financiële problemen de Spaanse zijde op cruciale momenten van momentum te hebben beroofd.

Bronnen

Parker, G., The Army of Flanders and the Spanish Road, 1567–1659: The Logistics of Spanish Victory and Defeat in the Low Countries' War, Cambridge, 1972.

Groen, P., et. al., De Tachtigjarige Oorlog: van opstand tot geregelde oorlog, 2013.