Inleiding
Het is maart 1943 als Adri Brekelmans en Gerard Schampers, net als alle andere studenten in Nederland, de loyaliteitsverklaring onder hun neus krijgen. De verklaring tekenen betekent beloven alle verzet tegen de bezetter af te zweren en daarmee het kunnen voortzetten van de studie. Niet tekenen betekent daarentegen een onzekere toekomst. Adri en Gerard, respectievelijk 27 en 21 jaar jong, studeren beiden aan de Roomsch-Katholieke Handelshoogeschool in Tilburg. Adri woont in Biest-Houtakker bij Hilvarenbeek, Gerard in Helmond. Zullen ze tekenen?
Begin 1943 vond in Nederland een aantal aanslagen op collaborateurs plaats. In februari overkwam dit procureur-generaal Jan Feitsma, generaal Hendrik Seyffardt en secretaris-generaal van Volksvoorlichting en Kunsten Hermannus Reydon. Bij de aanslag op Feitsma raakte zijn zoon zwaargewond. Reydons vrouw werd gedood, hijzelf raakte zwaargewond en zou een half jaar later alsnog overlijden. Seyffardt raakte ook zwaargewond en overleed al de volgende dag. Voor zijn dood gaf hij aan dat hij ervan overtuigd was door twee studenten te zijn beschoten.
Op 6 februari, de dag na de aanslag op Seyffardt, werden razzia's gehouden op de Nederlandse universiteiten en hogescholen. Er werden in Delft, Amsterdam, Utrecht en Wageningen bijna zeshonderd studenten opgepakt en naar het net geopende Kamp Vught gestuurd. In de maanden die volgden werd een groot aantal van deze studenten weer vrijgelaten. Naar omstandigheden, helemaal in vergelijking met andere gevangenen in Vught, werden ze daar goed behandeld.
Op 13 maart 1943 volgde een nieuwe stap van de bezetters in het bedwingen van de Nederlandse studenten. Zij moesten een verklaring tekenen om nog toegang te krijgen tot het hoger onderwijs. Deze verklaring werd al snel bekend als de loyaliteitsverklaring:
“De ondergeteekende […] verklaart hiermede plechtig, dat hij de in het bezette Nederlandsche gebied geldende wetten, verordeningen en andere beschikkingen naar eer en geweten zal nakomen en zich zal onthouden van iedere tegen het Duitsche Rijk, de Duitsche Weermacht of de Nederlandsche autoriteiten gerichte handeling, zoomede van handelingen en gedragingen, welke de openbare orde aan de inrichting van hooger onderwijs, gezien de vigeerende omstandigheden, in gevaar brengen.”
De studenten kregen een maand de tijd om de verklaring te tekenen, wat voor een ware strijd tussen voor- en tegenstanders zorgde. Zowel de Raad van Negen, de overkoepelende raad van het studentenverzet, als de minister van Onderwijs in Londen kwam met het dringende advies niet te tekenen. Er werden in Nederland ‘omkletsploegen’ ingezet om twijfelende studenten de goede kant op te bewegen: niet tekenen. Enkele dagen voor de deadline op 13 april adviseerde ook aartsbisschop van Utrecht Johannes de Jong (1885-1955) om niet te tekenen. Het was zijn advies dat volgens A.J. van der Leeuw (1919-2003), lid van de Raad van Negen, het overlegorgaan van het studentenverzet, de doorslag gaf voor de katholieke studenten in Tilburg en Nijmegen. Van der Leeuw schrijft: “De Aartsbisschop was er van overtuigd, dat het tekenen der verklaring zelf in feite beschouwd en geïnterpreteerd zou worden als een geestelijke capitulatie van de studenten, terwijl een weigering het morele verzet tegen de onrechtvaardigheden van de bezetter zou versterken. De studenten waren uit vaderlandsliefde hiertoe verplicht, nu zij er de gelegenheid voor kregen.”
De resultaten waren overtuigend. 85 procent van de 14.600 studenten tekende de loyaliteitsverklaring niet. In Tilburg was het aantal weigeraars nog hoger, slechts 2,2 procent van de studenten ondertekende de verklaring wél. Zowel Gerard Schampers als Adri Brekelmans besloot hun handtekening niet te zetten. Door het hoge aantal weigeraars was hoger onderwijs in Nederland eigenlijk niet meer mogelijk. De hogescholen en universiteiten sloten dan ook hun deuren. Kort erna, op 29 april, volgde de Duitse oproep dat leden van het voormalige Nederlandse leger weer in krijgsgevangenschap genomen zouden worden. Dit leidde tot de April-meistakingen van 1943. De Nederlandse burgers kwamen hiermee meer en meer in opstand tegen de Duitse maatregelen. De Duitse bezetter trad hard op tegen de stakingen. Het politiestandrecht werd afgekondigd. Door executie en geweld vielen 175 dodelijke slachtoffers. Op 4 mei keerde de rust weer enigszins terug.
De volgende dag stond er een oproep in de krant:
“Beschikking over de aanmelding van vroegere studeerenden
Alle mannelijke personen, die in het studiejaar 1942/43 een Nederlandsche universiteit of hoogeschool bezocht en hun studie nog niet volgens het leerplan beëindigd hebben, moeten zich met uitzondering van de onder III genoemde studeerenden op 6 Mei 1943 tusschen 10 en 18 uur voor de inschakeling van den arbeidsinzet melden bij de volgens de plaats van hun verblijf bevoegd zijnde commandanten der S.S.- und Polizeisicherungsbereiche, en wel voor het Polizeisicherungsbereich.”
Onder III werd bepaald dat de studenten die de loyaliteitsverklaring hadden getekend, zich niet hoefden te melden. In tegenstelling tot het tekenen van de verklaring, waarvoor de studenten een maand kregen, moesten ze zich nu de volgende dag al melden. Er was dan ook weinig tijd voor overleg. In dezelfde oproep werden de ouders verantwoordelijk gehouden voor het melden van hun zonen.
Op weg naar Dassel
Gerard en Adri zagen geen andere mogelijkheid en meldden zich de volgende dag. De Bredanaar Theo (M.H.C.M.) Bakkeren (1924-2011), één van hun medestudenten die in dezelfde plaats terecht zou komen, schreef erover:
“Na dagen van staking, standrecht en executies, na het bevel van gisteren, dat alle studenten, die de ‘loyaliteitsverklaring’ niet getekend hadden, zich melden moesten voor de Arbeitseinsatz in Duitsland – met de dreiging van represailles tegen de ouders! Na veel wikken en wegen en onderling overleg (...) heb ik me ’s middags met vele anderen aan het station vervoegd, voor de reis naar de meldingsplaats, de Willem II-Kazerne in Tilburg.”
Gerard schreef vanuit Tilburg aan zijn ouders:
“Stemming is hier heel goed. We vertrekken om 11:15 uur vanavond van het station. Het staat hier vol koffers. Het is een en al bagage al wat je ziet. Behandeling is zeer correct. We worden behandeld als intellectuelen. Er gaan geruchten over tewerkstelling in eigen vak. Verder is hier niets te vertellen. In de trein hadden we veel lol. We gingen nog lang niet naar onze begrafenis.”
Die avond vertrokken de studenten per trein naar Ommen, naar Kamp Erika. Daar, én in het nabijgelegen subkamp Junne, werden de studenten opgevangen tot ze verder naar Duitsland werden gestuurd. Gerard en Adri zouden uiteindelijk met het laatste transport, op vrijdag 14 mei 1943, naar Duitsland gebracht worden. Gerard beschreef de reis in een brief naar huis:
“Van Ommen gingen we over Mariënberg, Almelo, Hengelo, Oldenzaal naar Bentheim, vandaar over Rheine, Osnabrück naar Hannover. In Hannover stond het station vol Nederlanders die er juist aangekomen waren en naar Leipzig moesten. Wij mochten weer instappen en gingen met onbekende bestemming. We kwamen langs enkele stations, en op de kaart zagen we dat we naar Braunschweig gingen. Daar kregen we een andere locomotief en daarmee gingen we verder over een lokaal lijntje. Niemand wist waar naartoe. Met een kompas zaten we te kijken in welke richting we gingen. Het was wisselend, maar algemeen zuidwest. Eindelijk kwamen we aan een station: Drütte, we mochten niet uitstappen, totdat we ten slotte in Watenstedt arriveerden. We zaten midden in de Hermann Göringwerke. Onze stemming daalde met de minuut. Vlak voor ons zagen we het laaiende vuur van de hoogovens in het donker van de nacht, het was half een, we zaten dus elf uur in de trein. Het was een sinister gezicht. Overal hoorden we dat er gewerkt werd, maar mensen zagen we haast niet.”
De reis ging echter verder. Via Wolfenbüttel kwam de trein in Seesen aan. De groep was nu nog maar veertig man groot. Gerard:
“’s Maandags hoorden we dat we ’s middags naar Osterode zouden gaan. We stapten in de trein en hoorden onderweg dat de technici naar Osterode moesten en de rest verder door naar Herzberg. In Osterode wilden enkelen uitstappen maar dat mocht niet. Het hele stel moest door. Om 7 uur kwamen we in Herzberg am Harz. Ons adres is voorlopig: Gemeinschaftslager Pleissner (Wiese) Herzberg a. Harz.”
Al snel bleek dat er ook in de Pleissner-fabriek in Herzberg niet genoeg werk was voor alle studenten. Een aantal werd dan ook weer doorgestuurd. Op 26 mei werden 22 studenten op de trein gezet om via Einbeck naar Dassel te reizen, onder hen Gerard, Adri en Theo. Het spoorlijntje tussen Einbeck en Dassel is ondertussen al jaren verdwenen; alleen aan de Einbeckse kant ligt nog een stukje. Het stationnetje waar de studenten in Dassel aankwamen, is er nog wel. Het ligt vlak bij de plek waar ze de komende tijd zouden doorbrengen: Lager Dassel I.
Tachtig jaar nadat de studenten in Dassel aankwamen, rijd ik zelf het stadje binnen. Niet per trein, maar met de auto. Het is een vreemd gevoel om op dezelfde plekken te zijn als waar de studenten rondliepen. Mijn gedachten gaan terug naar 1943.
Dassel
In Dassel werden de studenten tewerkgesteld in de Ruwo-fabriek, vlak bij het station. In de fabriek werden onder andere onderdelen voor machinegeweren gemaakt. Dassel was een klein stadje in het Harzgebergte, met ongeveer 2.500 inwoners. Het lag in het stroomgebied van het riviertje de Ilme, omringd door glooiende heuvels. Gerard schreef: “De omgeving is hier heel mooi. We zitten in het Solling-gebergte. Hier liggen achtereenvolgens de gebergten: Harz-Solling-Weper-Taunus-Eifel. Dat is een aaneengesloten reeks bergen die allemaal met bossen begroeid zijn.”
Adri schreef over Dassel naar zijn zus Greta:
“Thans zijn we met 22 man sinds twee weken in Dassel, een klein, mooi plaatsje in het Solling-gebergte, ten westen van de Harz. Rondom in de bergen. We werken in een klein fabriekje waar onderdelen van machines gemaakt worden; deze onderdelen gaan van hier uit wel ergens anders naar toe, om gemonteerd te worden. Ze hebben mij achter een slijpmachine gezet, waar ik natuurlijk niet het minste verstand van heb. Ik heb dan ook nog niet veel meer gedaan dan toegekeken en nog niet veel nuttig werk verricht. Men is echter nooit te oud om te leren. Er is hier een klein katholiek kerkje, waarin ik op Zondagen het orgel speel omdat de pastoor reeds sedert de oorlog zonder organist is. Dassel is maar een heel klein plaatsje, met een zeer goede en vriendelijke bevolking.”
Adri stuurde ook brieven naar zijn ouders, maar die zijn niet bewaard gebleven. Zijn moeder keek vanuit het erkerraam van Adri’s ouderlijk huis de lange weg af of ze de postbode weer zag aankomen.
In de beginperiode in Dassel waren de omstandigheden nog niet zo zwaar. De werkdagen waren relatief normaal, en het eten was toereikend. Wat men tekort kwam in het Lager werd aangevuld in een restaurant of door de plaatselijke bevolking. Er werden uitstapjes gemaakt, niet alleen in de buurt. Gerard ging zelfs een weekend naar Berlijn. Hij ging daar op bezoek bij zijn neven Mees Alkemade (1919-1970) en Bram Appel (1921-1997). Mees woonde er en leidde er de paardenfokkerij en draverstal van zijn familie, Bram was er tewerkgesteld. Bram was een bekende voetballer en wist zijn gedwongen verblijf in Berlijn wat te verzachten door te voetballen voor een Duitse club.
Gerard schreef erover naar huis:
"Eerst ben ik toen ik aankwam naar Bram gegaan met de S-Bahn. Hij was niet thuis. Toen ben ik naar Mees gegaan en heb onderweg gegeten. Mees was ook niet thuis maar toen ik voor de deur stond kwam Bram eraan. We zijn toen naar Mariendorf gegaan en hebben Mees na heel veel opbellen te pakken gekregen. Toen terug naar Ruhleben, waar Mees woont, waar we hem thuis troffen."
Later gingen Gerard en Adri samen met Bredanaar Guus (A.Th.A.) Janse (1922-1994) op pad naar Corvey:
"Zondag ben ik naar Höxter en de abdij Corvey geweest. Te voet naar Stadtoldendorf: 15 km, toen met de trein naar Höxter. Het was een prachtdag. Corvey is een bedevaartsplaats van St. Vitus, de patroon van die landstreek. De hele streek is daar katholiek, juist het omgekeerde van hier. Höxter ligt precies aan de andere kant van de Solling als Dassel. De abdij is in 1801 geseculariseerd, dit was toen in de Kulturkampf. Er is een heel grote bibliotheek in met 65.000 boeken, merendeel Engels en Frans. De kerk is ook heel oud. Een deel ervan is uit de 9e eeuw. Het grootste deel uit de 17e eeuw evenals de abdij. Het was zeker de moeite waard."
Eind juli mocht de eerste student al weer naar huis. Bredanaar Jan (J.C.) Loman (1923-1979), economiestudent in Rotterdam, was afgekeurd en kon terug naar Nederland. Het was voor Gerard reden om ook te proberen op die manier naar huis te kunnen. Hij leed aan epilepsie en zocht via zijn familie in Helmond een doktersattest om dat te bewijzen. In Dassel durfde hij niet naar de dokter: “Toen ik dat hoorde dat mogelijk was, nam ik me voor hier niet meer naar den dokter te gaan. Ik was werkelijk niet van plan om me zo maar even door die heren te laten steriliseren, want daar schijnen ze hier geweldig vlug mee te zijn.”
Eind september begonnen enkele studenten ziek te worden. Jan (J.J.J.) Heling (1917-1995) uit Helmond werd opgenomen in het ziekenhuis terwijl anderen koorts kregen. Jan bleek dysenterie te hebben, vermoedelijk door slecht drinkwater, dat niet gezuiverd werd: “De meningen over de drinkbaarheid waren verdeeld, maar ten slotte werd gezegd dat we het konden drinken. Toen gisteren Jan Heling weg mocht, werd er plotseling een plaatje boven de kraan gespijkerd waarop stond: Achtung! kein Trinkwasser. Een vlugge geest schreef er onder: seit 29 September 1943.”
De Tilburgse student Piet (P.M.A.) Beks (1923-1986), afkomstig uit Vught, was ondertussen ook afgekeurd wegens maagklachten. Hij kon begin november naar huis. Theo schreef erover in zijn dagboek: “Piet Beks terug naar huis vandaag: er zijn er nu nog 20 van de 22 over: over 5 jaar is dus de laatste weg, in dit tempo!” Eenmaal thuis zou Piet een aantal families bezoeken om te vertellen over zijn ervaringen in Dassel.
Kerstmis 1943 werd door de studenten in Dassel groots gevierd. Er werd een commissie gevormd met Adri en twee andere studenten. Zij bereidden de kerstviering voor. De katholieken gingen op kerstavond naar de kerk en zongen daar in het koor. Het Lager was ondertussen versierd en na de mis was er een maaltijd van witbrood, worstjes, kaas en taart. De volgende dag, op Eerste Kerstdag, ging iedereen naar zijn eigen kerk voor de mis. ’s Avonds werd er een kerstavond georganiseerd met voordrachten, zang en het kerstverhaal. Adri zong hier met drie anderen Ik buig mij voor uw kribbe op muziek van Bach. Gerard las het gedicht ‘Begin van kerstnacht’ van A.J.D. van Oosten voor. “De kamer is versierd met dennegroen, rode linten, kerstkrans, kerstklokken, kerstboom. We hebben een luidspreker. De radio staat in het kamertje van de wacht. We hebben de hele dag muziek.” Met Tweede Kerstdag kwamen de niet-katholieken naar het studentenkoor luisteren in de katholieke kerk: “heel aardig als geste”.
Eind januari 1944 werden er weer studenten ziek. Dit keer was het diarree. Jan Heling uit Helmond was er zo ziek van dat hem werd toegezegd dat hij naar huis mocht, al moest hij daarvoor wel eerst aansterken. Hij werd opgenomen in het ziekenhuis, gevolgd door Dick (D.B.) Bals (1920-2005) uit Breda en de Tilburger Frans (F.P.A.M.) Stevens (1920-?) begin februari. Vanwege deze dysenterie-uitbraak werd het gehele Lager in quarantaine geplaatst. Niemand mocht er nog uit. Ook Gerard had klachten, maar hoefde niet naar het ziekenhuis. Jan kon op 13 februari de tocht naar huis aanvaarden, zijn broer Wim (W.A.J; 1923-1995) achterlatend in Dassel.
Jan was eind 1943 al een keer op verlof naar huis gegaan, maar was teruggekomen om de andere studenten ook de mogelijkheid te bieden om met verlof te mogen gaan. Nu was het de beurt aan Dick uit Breda en Frans uit Tilburg. Vanwege hun ziekenhuisopname mochten zij 29 februari met verlof naar huis, onder de voorwaarde dat ze terug zouden komen. Op 5 maart werd de quarantaine opgeheven en kregen de studenten hun bewegingsvrijheid weer terug. Op 15 maart hadden Dick en Frans terug moeten zijn, maar ze waren er nog niet. Theo schreef erover: “Het bedrijf is hoogst verontwaardigd dat Frans en Dick (nog) niet terug zijn: de eerste schijnt nu herkeurd te worden.” Ze zouden niet meer terugkomen, waardoor de kans op verlof voor de andere studenten verkeken was. Van de 22 studenten in Dassel waren er nu nog 17 over.
Adri Brekelmans was in 1943 oom geworden van Marian, van wie hij via zijn zus een fotootje toegestuurd kreeg:
“Hartelijk dank voor de brief en de foto van Marianneke: ik ontving het, terwijl ik achter de machine mijn draaibankwerkerskwaliteiten aan het botvieren was. Vooral met de foto was ik zeer blij: ik heb Marianneke eens goed bekeken en ik kan niet anders zeggen dan dat jullie er trots op mogen zijn en dat ik haar spoedig ook eens in levenden lijve, tegelijk met jullie behouden en wel, moge aanschouwen. Het deed me namelijk veel plezier dat het jullie nu weer goed gaat, na die ziekte periode. Wij hebben intussen ook niet zo’n geweldig gezellige tijd gehad: vier weken lang hebben we er niet uit gemogen vanwege een paar gevallen dysenterie. Ik ben helemaal niet ziek geweest: het was heerlijk winterweer, besneeuwde bergen en wegen. De vorige week is er nog een flink pak gevallen.”
Louis (L.M.) Raaijmakers (1918-1967) uit Tilburg kreeg eind april te horen dat zijn moeder ernstig ziek was. Hoewel de kans op verlof klein was, probeerde hij het toch. Na afwijzing op afwijzing kreeg hij het toch voor elkaar:
“Het heeft hem heel wat moeite gekost om naar huis te komen. Hij kreeg een telegram en probeerde verlof te krijgen maar het arbeidsbureau wees het af. Hij ging er persoonlijk naar toe om de zaak te bepleiten maar zonder succes. De gouwverbindingsman verwees hem naar het Landesarbeitsamt en belde degene die hij moest hebben eerst op. Daar was de zaak gauw in orde. Die Soziale Verwalter was heel geschikt, belde het arbeidsbureau in Northeim op en gaf ze flink op hun donder dat ze nog geen verlof gegeven hadden. Donderdags kon hij toen vertrekken, zonder borg.”
Op 4 mei kon hij naar huis, om niet meer in Dassel terug te keren.
Op 6 juni 1944 landden de geallieerden in Normandië. De bevrijding in het westen was begonnen. In Dassel hoorden de studenten het die middag via het Wehrmachtsbericht in hun stamcafé. De maatregelen volgden al snel; “het is wel duidelijk waarom!”. Op 8 juni hoorden ze dat ze het dorp niet meer uit mochten, en vanaf 10 juni moesten ze ’s avonds om tien uur binnen zijn. Gelukkig was er ook tijd voor ontspanning. Op 18 juni werd een voetbalwedstrijd tegen Franse krijgsgevangenen – alweer – verloren, met 6-2. “Volgende maal zouden ze eens een zwakkere ploeg sturen, zeiden ze!”
Ondertussen werd het aantal brieven dat naar huis geschreven mocht worden steeds verder beperkt. Postkaarten mochten nog wel; daar werd dan ook gretig gebruik van gemaakt. Helaas voor ons was Gerard een verwoed filatelist. Daardoor missen veel postkaarten de postzegel en daarmee ook vaak een stuk van de tekst die op de achterkant stond. In Dassel gebeurde die zomer niet zo veel, zo blijkt uit de brieven naar huis. Gerard schreef:
“Hier is absoluut geen nieuws, als alleen dat het vandaag koud is. Er wordt hier nog wel van alles georganiseerd maar het blijft alleen bij de organisatie. Onder andere een seminaire française. We zouden deze week uitsluitend Frans spreken maar dat is natuurlijk niets geworden. Als er al Frans gesproken werd was het van dat allez votre corridor-Frans.”
Het voetballen tegen de Fransen ging wel verder, maar veel beter werd het er niet op. Men verloor een keer met 7-0 en later weer met 3-1. De werktijden waren ondertussen opgerekt naar twaalf uur, waardoor er weinig fut overbleef voor het voetballen.
Op 14 augustus schreef Adri aan zijn zus Greta:
“De ene dag is hier vrijwel gelijk aan de andere. De laatste weken buiten prachtig weer met warme zon, en binnen, in de fabriek, lang en saai werken. Een gelegenheid om geduld te beoefenen heb je hier wel; als je bij geval iemand kent, die zich daarin trainen wil, dan stuur hem maar naar hier. De voorspellingen omtrent het einde zijn natuurlijk ook niet van de lucht, de een al gekker en optimistischer dan de ander. Dat zal echter overal wel zo zijn: in Tilburg al even goed als elders.”
Op 8 september was Dolle Dinsdag net achter de rug, al kregen ze daar in Dassel niet veel van mee. Wel dook er twee dagen later een stel Rijksduitsers uit Helmond op in Dassel. Dat de geallieerden oprukten, was in ieder geval wel duidelijk. Gerard schreef die 8 september namelijk naar huis:
“Excuseer me dat ik in deze spannende tijd zo lang gewacht heb met schrijven. Verschillende omstandigheden waren er de oorzaak van. Veel nieuws is hier niet te vertellen. Hoofdzaak is een teken van leven. Misschien is dit wel het laatste, je kunt nooit weten hoe het front gaat verlopen. Het is niet uitgesloten dat we binnen korte tijd aan verschillende zijden van het front zitten.”
Hij sloot zijn brief als volgt af:
“Jullie begrijpen dat we met spanning de berichten afwachten nu het front Nederland zo begint te naderen. We dachten al dat Breda vandaag genoemd zou worden maar het viel nogal mee. Als dit het laatste bericht mocht zijn dan tot ziens na de oorlog. Zie er goed door te komen als het in Helmond of omgeving mocht gaan knallen. Wij houden ons taai.”
Dit is de laatste brief van Gerard van voor de bevrijding van Helmond die bewaard is gebleven. De volgende brief zou pas in mei 1945 aankomen. Op 17 september begon namelijk operatie Market Garden. De Geallieerden rukten vanuit België via Valkenswaard op naar Eindhoven. Het Britse VIII Corps kreeg de opdracht om de rechterflank te beschermen en daarbij Helmond te veroveren. Via een bruggenhoofd bij Asten lukte het uiteindelijk om Helmond op 25 september te bevrijden. Hilvarenbeek volgde op 4 oktober. Hierdoor werd de post onderbroken en was het niet meer mogelijk om brieven over en weer te sturen.
Op 30 oktober hoorden de mannen in Dassel dat Den Bosch bevrijd was. “Wat zal het er in Brabant uit zien! Vergeet niet dat we wel voor de helft uit Brabant kwamen!” Terwijl de bevrijding in Noord-Brabant goed gevierd werd, was dat in Noord-Limburg anders. Vlak voor de bevrijding, op zondag 8 oktober, werden er door de Duitsers zogeheten kerkrazzia’s gehouden: de mis werden mannen opgewacht en opgepakt. Bijna drieduizend Limburgse mannen werden tewerkgesteld in Duitsland. Een kleine maand later dook een aantal in Dassel op: “Tien nieuwe Nederlanders erbij in ons Lager! Allen uit Sevenum, Noord-Limburg; daar hebben ze blijkbaar alle mannen, van 18 tot misschien wel 50 jaar, meegenomen, boeren, van alles! Totaal ontheemd dus!”
Eén van deze mannen was Hendrik Baeten (1900-1969) uit Sevenum:
“Twaalf uur vertrokken naar de Alde Molen in Dassel. We werden vriendelijk ontvangen en ’s middags aan het werk, zo wat van alles opruimen. We treffen hier 17 Nederlandse studenten. We worden ook door hen hartelijk ontvangen. Het doet goed in den vreemden kennissen te ontmoeten. Zo werd het avond, goede nacht.”
Er waren op dat moment nog zestien studenten aanwezig. Hendrik schreef een aantal dagen later in zijn dagboek:
“Toen kwam de verrassing, de studenten hadden ieder wat afgestaan van hun kleren. Die kwamen welkom. Hemd, broek, kouzen enz. Toen ik dit voor ons gezelschap in ontvangst nam en hun hiervoor wilde bedanken, liepen de tranen me over de wangen. Dit deed me pijn als ik iets aan moet nemen. Maar God wil het zo, een flinke daad van deze jongens, altijd zal ik hen dankbaar zijn. ’s Avonds kaarten met de studenten, echte vrienden.”
Het einde
Eind november 1944 kregen steeds meer studenten in Dassel last van hun luchtwegen. Eerst gingen er een paar voor controle naar het ziekenhuis, maar op 27 november werd de hele groep gecontroleerd. Bij Gerard werd tbc vastgesteld. Twee dagen later werd Adri met difterie opgenomen in het ziekenhuis. Theo schreef vervolgens op 3 december: “Tja, dan blijkt het snel te kunnen gaan, uit angst voor verdergaande besmettingen: Gerard mag naar Holland terug.” Hoe Gerard thuis moest komen, was nog wel een raadsel: Helmond was al tweeënhalve maand tevoren bevrijd. De groep maakte er maar een leuke avond van, en de volgende ochtend begon Gerard via Stadtoldendorf aan zijn reis terug naar Nederland.
Ondertussen lag Adri nog met difterie in het ziekenhuis in Einbeck, 13 kilometer ten oosten van Dassel. Zijn jongere broer Ignaas (1925-2004) schreef jaren later: “Thuis wachtte moeder op een bericht. Regelmatig keek ze, vanachter het kleine erkerraam, de lange weg af of ze de postbode zag naderen met een brief met nieuws over hem. Die brief kwam na verloop van tijd, maar het was een doodsbericht.” Adri overleed op 4 december moederziel alleen op de quarantaine-afdeling van het ziekenhuis. Hij stierf op de avond dat Gerard naar Nederland vertrok. Theo schreef: “’s Avonds het fatale bericht dat Adri in het ziekenhuis in Einbeck overleden is. We zijn nog bij de pastoor geweest, om wat getroost te worden en een en ander te regelen voor de begrafenis in Dassel.” Adri’s broer Ignaas schreef later over een bezoek aan Dassel: “Het vredige van het landschap is overheersend. Ik denk veel aan Adri en hoe hij zich gevoeld moet hebben, toen hij eenzaam en alleen de dood voelde naderen. Wat had hij graag een toekomst opgebouwd!” Op 8 december werd Adri begraven bij de katholieke Sankt Michaelkerk in Dassel. Zijn medestudenten moesten zelf het graf graven in de harde decembergrond, waarna ze hem naar zijn tijdelijke graf brachten. Na de oorlog werd Adri overgebracht naar het Nationaal Ereveld in Loenen.
Gerard kreeg van het overlijden van Adri vooralsnog niets mee. Hij was onderweg naar Nederland, maar kon niet doorreizen naar Helmond. Hij belandde in Overijssel, in Hengelo, waar een van zijn medestudenten vandaan kwam. Hier werd hij eerst in een ziekenhuis opgenomen, waar zijn tbc-besmetting een lichte longontsteking bleek. Na een maand mocht hij het ziekenhuis weer verlaten. Hij kreeg daar onderdak bij de familie Körmeling. Gerard zou pas later van het overlijden van Adri horen. In Hengelo kreeg Gerard een baantje bij het Controlebureau Voedselvoorziening. Na de bevrijding van Nederland op 5 mei 1945 wilde hij zo snel mogelijk weer naar huis: “Nou dit is het. Organiseer maar vast een fuif voor m'n thuiskomst met plenty gin en zo en een hoop aardige schatjes.”
In Dassel wisten ondertussen nog enkele studenten naar huis te komen, waardoor er bij de bevrijding van de 22 studenten nog 12 over waren. Op 8 april 1945 werden zij afgevoerd naar het oosten, voorbij Einbeck naar Greene, 23 km verderop. Hier wisten ze te ontsnappen en de bossen in te vluchten. Ze liepen naar het westen, de Amerikanen tegemoet. Theo schreef over die avond: “Tótdat we, tegen de avondschemering, aan de rand van een dorpje, bij de eerste huizen, een met een machinegeweer bewapende stelling zagen. Bemand door, na voorzichtig door ons benaderd te zijn, Amerikanen!! We hadden onze BEVRIJDING beleefd!”
De studenten zwierven wat rond, maar besloten toch weer terug te keren naar Dassel, want daar kenden ze de mensen. Uiteindelijk bereikte Theo op 5 mei bij Gronau de Nederlandse grens. Op 11 mei was hij weer thuis in Breda.
Epiloog
Na de oorlog maakte Gerard zijn studie af en ging werken bij de dienst publieke werken en volkshuisvesting van de gemeente Nijmegen. In 1952 werd hij, dertig jaar oud, benoemd tot burgemeester van Oploo, Sint Anthonis en Ledeacker. Twaalf jaar later, in 1964, werd hij burgemeester van Uden, wat hij bleef tot zijn pensionering in 1987. Daarna was hij tussen 1990 en 1993 waarnemend burgemeester van Schaijk. Gerard Schampers overleed in 2006 in Uden op 84-jarige leeftijd.
Ignaas Brekelmans, de jongere broer van Adri, richtte in 1980 samen met zijn vrouw Liliane Brekelmans-Gronert het Liliane Fonds op om kinderen met een handicap in arme landen te ondersteunen. Om geld in te zamelen ging Ignaas een aantal keer op pelgrimstocht. In 1992 vertrok hij naar de Zwarte Madonna in Częstochowa in Polen. Dat deed hij niet alleen, maar met zijn ezel Saartje. Op weg naar Częstochowa zou hij niet alleen Dassel, maar ook het graf van zijn broer in Loenen aandoen. Ignaas schreef:
“Lieve Adri. Ik ben hier bij je. Je bent hier zo alleen, met vele anderen, vaak onbekenden. Je ligt hier onder de wuivende bomen. De wind komt van verre en brengt je troost. Ik kom om je te troosten, en ik schrei met jou, in je laatste uren. Met moeder die op je wachtte; met vader, broers en zussen. Lieve Adri, we vergeten je niet.”
Ignaas en Saartje liepen na 28 dagen Dassel binnen.
“De weg voert door een prachtig stil landschap. De bergen omringen het dal waar de weg zich doorheen slingert. De kleine dorpjes zijn rustig; een enkele boerin loopt over straat. Als ik in Dassel aankom, merk ik al gauw dat het verleden hier begraven is. Niets herinnert meer aan die tijd. Behalve dan misschien de kerk en de pastorie. Die tijd is weggevloeid als het water van één van de vele beken langs de wandelroute.”
Tachtig jaar nadat Gerard en Adri in Dassel aankwamen, niet wetende wat hen te wachten stond, loop ik naar de katholieke kerk in Dassel. Op het kerkhof waar Adri begraven lag, neem ik plaats op een bankje, kijkend naar de kerk. In mijn gedachten zie ik Adri’s moeder thuis voor het erkerraam staan. Geen idee hoe lang ik er gezeten heb, met mijn hoofd vol verhalen...
Adri Berkelmans is één van de 22 studenten die worden herdacht op het fysieke en digitale Monument voor de Vrijheid in het Cobbenhagengebouw op de campus van Tilburg University.
Met dank aan de families Bakkeren, Brekelmans, Nahuijsen en Schampers en de families van de andere ‘Dasselinezen’.
Bronnen
Collectie J. Koppes (Helmond): Brieven Adri Brekelmans, brieven Gerard Schampers, brieven Joop Nahuijsen, dagboek Theo Bakkeren.
Ticheloven, S., ‘Levensverhaal van zuster Angela Brekelmans‘ in: Levensboeken ‘Witte Zusters’, 2021, p. 15.
‘Adriaan Brekelmans 29 jaar 1915-1944’ op www.monumentvoordevrijheid.nl/adriaan-brekelmans.html. (Stand op 24 oktober 2024).
Baeten, H., ‘Dagboek van Hendrik Baeten, dwangarbeider’ op www.tracesofwar.nl/articles/7190/Dagboek-van-Hendrik-Baeten-dwangarbeider.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Bakkeren, T. (red. A. Bartels en M. Schnepel), Als Zwangsarbeiter in Dassel - Ein Tagebuch, Dassel, 2010.
Brabers, J., ‘Zo was het om te studeren in de oorlog’, 5 mei 2018, op www.voxweb.nl/nieuws/zo-was-het-om-te-studeren-in-de-oorlog. (Stand op 21 oktober 2024).
‘Brekelmans, Adrianus Antonius Franciscus Maria’ op wikimiddenbrabant.nl/Brekelmans,_Adrianus_Antonius_Franciscus_Maria. (Stand op 22 otober 2024).
‘De Familie Alkemade’ op www.archiefndr.nl/HtmlHistMensen/Alkemade%20Mees%20sr.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Brekelmans, I., Vriendschap zonder grenzen, Rosmalen, 1993, p. 37, 76-78.
‘De oorsprong van het Liliane Fonds ligt in Indonesië’ op
www.lilianefonds.nl/onze-organisatie/ontstaan/. (Stand op 22 oktober 2024).
Dokter, H.J., F. Verhage en J.M.W. Binneveld, Een onbelicht verleden. De tewerkstelling van medisch studenten in nazi-Duitsland (1943-1945), Assen, 2001, p. 26-29.
Horjus, J., Wij moeten wat meer durven. Biografie Jannes Reiling (1923-2005) (dissertatie, Rijksuniversiteit Groningen, 2023), p. 87, 109.
‘Kamp Erika’ op nl.wikipedia.org/wiki/Kamp_Erika. (Stand op 23 oktober 2024).
Kemenade, K. van, Hilvarenbeek 1940-1945. Hilvarenbeek, Esbeek en Biest-Houtakker tijdens de oorlogsjaren, Hapert, 1983, p. 153.
Kemperman, J., Oorlog in de collegebanken. Studenten in verzet 1940-1945, Amsterdam, 2018, p. 145-160.
Koppes, J., ‘De zoektocht van een broer’ op www.tracesofwar.nl/articles/7640/De-zoektocht-van-een-broer.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Koppes, J., ‘Gerard Schampers en zijn medestudenten’ op
www.tracesofwar.nl/news/11858/Gerard-Schampers-en-zijn-medestudenten.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Koppes, J., ‘Gerard Schampers, van student tot dwangarbeider’ op
www.tracesofwar.nl/articles/7343/Gerard-Schampers-van-student-tot-dwangarbeider.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Koppes, J., ‘Gerard Schampers, de eerste maanden in Dassel’ op
www.tracesofwar.nl/articles/7379/Gerard-Schampers-de-eerste-maanden-in-Dassel.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Koppes, J., ‘Gerard Schampers, de eerste ziektes’ op
www.tracesofwar.nl/articles/7442/Gerard-Schampers-de-eerste-ziektes.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Koppes, J., ‘Kerstmis 1943 in Dassel I’ op
www.tracesofwar.nl/news/12450/Kerstmis-1943-in-Dassel-I.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Koppes, J., ‘Nederlandse dwangarbeiders in Dassel’ op www.tracesofwar.nl/themes/7550/Nederlandse-dwangarbeiders-in-Dassel.htm. (Stand op 24 oktober 2024).
Koppes, J., ‘Nederlandse studenten in een munitiefabriek’ op
www.tracesofwar.nl/articles/7472/Nederlandse-studenten-in-een-munitiefabriek.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Koppes, J., ‘Slag om Sluis 11’ op www.tracesofwar.nl/articles/5046/Slag-om-Sluis-11.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Koppes, J., ‘Trouw aan Kolping’ op www.tracesofwar.nl/news/12793/Trouw-aan-Kolping.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Krimp-Schraven, R., Tewerkgesteld. Getuigenissen van de Arbeitseinsatz, Amsterdam 2024, p. 44-46, 60, 221.
Leeuw, A.J. van der, ‘De universiteiten en hogescholen’ in: J.J. Bolhuis, C.D.J. Brandt, H.M. van Randwijk en B.C. Slotemaker (red.), Onderdrukking en verzet. Nederland in oorlogstijd (4 dln.; Arnhem 1947-1954) deel 3, 301-337.
Meijerink, F., ‘Hendrik Seyffardt’ op www.tracesofwar.nl/articles/1660/Seyffardt-Hendrik.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Molen, H. van der, ‘April-meistakingen van 1943’ op www.tracesofwar.nl/articles/2147/April-meistakingen-van-1943.htm. (Stand op 22 oktober 2024).
Ree, G. van der, ‘Burgemeester van Schaijk, 1810-nu’ op
www.bhic.nl/ontdekken/verhalen/burgemeesters-van-schaijk-1810-nu. (Stand op 22 oktober 2024).
Schwillens, M. en B. Thomassen, Het Kanon. De officiële biografie van Bram Appel, Cuijk, 2023, p. 26-37, 61.
Sinke, O., Loyaliteit in verdrukking. De Technische Hogeschool Delft tijdens de bezetting, Amsterdam, 2012, p. 117.
Stokman, J.G., ‘Het verzet der katholieke kerk’ in: J.J. Bolhuis, C.D.J. Brandt, H.M. van Randwijk en B.C. Slotemaker (red.), Onderdrukking en verzet. Nederland in oorlogstijd (4 dln.; Arnhem 1947-1954) deel 2, p. 409-429.