Gegevens over het verzet zijn sowieso zeldzaam: om veiligheidsredenen legden verzetsmensen zo weinig mogelijk vast op papier. Maar vrouwen zijn wel degelijk terug te vinden in de archiefstukken als je kijkt met een hedendaags vergrootglas, namelijk als ‘de echtgenote van’, ‘de vrouw van’ of ‘de zus van’. Ook van een groot aantal Bossche verzetsvrouwen zijn de activiteiten moeilijker vindbaar in de archieven. Toch zijn er wel degelijk sporen van hen te vinden.
Riet van Grunsven
In 1918 werd in Geffen Maria Catharina (Riet) van Grunsven (1918-2004) geboren. Op 10 mei 1940 valt het Duitse leger het neutrale Nederland binnen. De dan eenentwintigjarige Riet was op dat moment vanuit de Geffense jeugdbeweging actief in de verzorging van zieken en bejaarden. Daarom werd er in de chaotische meidagen van 1940 een beroep op haar gedaan om te helpen bij de verzorging van Franse soldaten die na de bezetting van ’s-Hertogenbosch gewond waren geraakt. Riet hielp overal waar dat nodig was. Zo is het niet verwonderlijk dat zij daarna het Bossche verzet is ingerold. Ze begon met het overbrengen van berichten naar verschillende plaatsen in Nederland. Met schuilnamen als poes, ijsblok en trubbel was ze actief voor verschillende verzetsgroepen en bouwde ze binnen het verzet vertrouwen op.
Riet deed verzetswerk als koerierster en spionne. Zij nam deel aan bevrijdingsacties waarbij verzetsstrijders die vastzaten in de SD-gevangenis in Mariënhof in Vught en gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel, werden bevrijd. Ook bij de voorbereiding van zo’n bevrijding was zij nauw betrokken. "Het is millimeterwerk tot op de seconde. Je onderzoekt de bewaking, de verbindingen naar buiten, waar zit het alarm en wanneer loopt men er waakronden. Je schat in of je met meer mensen kunt opereren en al zulke dingen meer." Zo beschrijft ze hoe ze in september 1944 opdracht kreeg om twee terdoodveroordeelden in Mariënhof uit de dodencel te bevrijdden:
"Ik kleedde me in een verpleegstersuniform. Achter twee kromme vingers die ik eerder bij een achtervolging gebroken had, ging precies een 635 mm revolver schuil. Door oefening had ik met dat mankement leren leven. De Duitse wacht gaf ik een fles wijn met een slaapmiddel. God zegene de greep dat ik de sleutel van de cel vond. Je gaf je ogen goed de kost. Toen ik de deur ontsloten had en binnenstond liet ik de slip van mijn jasschort tussen de deur hangen, anders viel die weer in het slot. Zo hebben ze kunnen ontsnappen. Ik gaf ze een adres in de Taalstraat, waar ze konden onderduiken." (Kriele en Van Woensel, Stadsgezichten, 65-66.)
Ook na de bevrijding van Noord-Brabant vanaf oktober 1944 bleef Riet actief in het verzet. Eind 1944 bleek het noodzakelijk economische inlichtingen uit de nog bezette delen van Nederland te krijgen. Riet meldde zich hier vrijwillig voor aan. Zij kreeg de taak de laatste gegevens met betrekking tot vernielingen, wegvoeringen en andere handelingen van de Duitsers te inventariseren. Op 4 februari 1945 stak Riet voor de eerste keer de rivieren over naar het noorden. Zij legde contacten in Amsterdam, Haarlem en Den Haag en keerde 22 februari huiswaarts met een tas vol inlichtingen. Deze overtocht was levensgevaarlijk: de Duitsers controleerden streng, transportmogelijkheden waren beperkt en de te betreden gebieden waren voor Riet onbekend terrein. Een maand later, op 15 maart, maakt zij nogmaals de overtocht om nieuwe instructies te brengen aan de contactpersonen die zij tijdens haar eerste overtocht had leren kennen. Het vertrouwen in Riet was groot en in de nacht van 5 op 6 april vertrok zij per fiets van Dordrecht naar Utrecht, Amsterdam, Haarlem, Leiden en Den Haag, om slechts drie dagen later via Dordrecht weer terug te keren. Haar koerierswerk was van levensbelang. In totaal ging ze vier keer met een kano de wateren over van bevrijd naar bezet gebied om hier medicijnen te brengen, instructies te geven, foto’s en informatie te verzamelen en inlichtingen te halen. Ze heeft meermaals onder vuur gelegen van de Duitsers.
Haar inzet bleef niet onopgemerkt: Riet kreeg in 1949 de Bronzen Leeuw. Dat vond ze zelf echter niet nodig: zij deed haar werk niet om met een lintje beloond te worden maar omdat de erbarmelijke omstandigheden in het westen van het land haar inspireerden om datgene te doen wat zij kon doen.
Verzetsvrouwen in de archieven en geschiedschrijving
De verhalen die vertellen hoe Riet vocht tegen de Duitse bezetter en voor haar vaderland en zo bijdroeg aan de bevrijding van haar gevangengenomen landgenoten, zijn spannend en sensationeel. Riet behoort samen met vrouwen als Hannie Schaft, Truus en Freddie Oversteegen en Jacoba van Tongeren tot de groep verzetsvrouwen die een zichtbare rol speelden in het gewapende verzet. Dat de aandacht in de jaren veertig en vijftig primair uitging naar heldhaftige verzetsdaden, past binnen de herdenkingscultuur van de Tweede Wereldoorlog in die tijd. De vraag "was je een goede of foute Nederlander?" klonk in de eerste jaren direct na de oorlog in alles door. De schijnwerper stond op mensen die direct of indirect hadden meegewerkt aan de oorlogsvoering van de bezetter of zich juist hadden verzet. In de geest van wederopbouw en herstel in de naoorlogse samenleving werden collaborateurs veroordeeld en verzetsstrijders op een voetstuk geplaatst.
Zoals gezegd beoordeelde de naoorlogse geschiedschrijving de positie en rol van vrouwen in het verzet volgens de heersende gendernomen. Een leidinggevende functie van vrouwen werd als 'uitzonderlijk' getypeerd. De activiteiten van Riet werden dan ook als ‘riskant’ of ‘blindelings’ omschreven, terwijl die in het geval van een man wellicht als 'heldhaftig' zouden zijn getypeerd. Na haar derde overtocht naar bezet gebied bracht Riet haar inlichtingen over aan de toenmalige minister-president Gerbrandy. Hij was "verbaasd dat zij tot zulk een prestatie in staat was geweest". Nederland moest trots zijn "nog dergelijke flinke vrouwen te bezitten". Vrouwen als Riet vielen buiten de norm en kregen daardoor vaak mannelijke eigenschappen toegeschreven.
De naoorlogse onderscheiding van Riet laat zien dat haar bijdrage werd gezien en gewaardeerd. Haar verzetsactiviteiten zijn gedocumenteerd en terug te vinden in de archieven. Ook het dagboek van Nicoline Henriëtte (Niek) van Doesburgh (1903-1985) is een bijzondere bron over een verzetsvrouw. Dagboeken zijn belangrijke bronnen voor historisch onderzoek naar vrouwen: het bijhouden van een dagboek was iets dat in de twintigste eeuw voornamelijk vrouwen deden. Niek werd in Leiden geboren en haar man Jan Douwes (1900-1976) was van 1937 tot 1946 predikant te ’s-Hertogenbosch. Samen woonden zij in de pastorie aan de Zuid-Willemsvaart 18. Terwijl Jan vanwege zijn verzetsactiviteiten geregeld werd opgepakt en gevangengezet, zorgde Niek ervoor dat in huis alles op rolletjes bleef lopen. Zij zorgde voor onderdak in hun pastorie voor kinderen en Joden. Naast alles wat daarbij kwam kijken, zorgde Nicoline voor hun negen kinderen. In haar dagboek beschrijft zij uitgebreid wat er allemaal gebeurde in hun huis en hoe zij zich hierbij voelde. Het werk dat zij thuis deed, werd in de naoorlogse geschiedschrijving niet als verzetswerk gezien. Vrouwen die thuis het huishouden en verzetswerk op zich namen, hadden te maken met de voortdurende dreiging van verraad, arrestatie en oorlogsgeweld. Zij leefden constant met spanning en druk en bovendien met angst voor het eigen leven en dat van onderduikers in huis. Nu zien we in dat hun rol in het verzet is ondergewaardeerd en achtergesteld ten opzichte van die van mannen.
Verzetsvrouwen vindbaar met een vergrootglas
Dankzij haar dagboek kunnen we Niek van Doesburgh een plek geven in de geschiedenis. Maar ook door het vergrootglas te leggen op de archiefstukken komen we haar en andere Bossche verzetsvrouwen wel degelijk op het spoor. Zo zijn er de aanvragen voor een onderscheiding voor verzetsactiviteiten die na de oorlog konden worden gedaan. Stephke Feijen (1908-1973), de tweede leider van KP Margriet, een Bossche Knokploeg die op 4 april 1944 was opgericht, deed zo’n verzoek. Knokploegen waren Nederlandse verzetsgroepen die zich hoofdzakelijk bezighielden met gewapend verzet. Alle Nederlandse Knokploegen waren verenigd in de LKP, de Landelijke Knokploegen. Na de oorlog stuurde Feijen voor twee van zijn groepsleden een brief naar het Afwikkelingsbureau LKP omdat hij had vernomen dat medewerkers van zijn verzetsgroep in aanmerking konden komen voor een onderscheiding voor hun verzetswerk: “Hier volgen dan twee personen, die daar zeker recht op hebben, daar deze hun hele gezin, en alles wat hun dierbaar was ten dienste stelde aan de K.P. Margriet.”
Deze twee verzetsmannen waren Antonius H.J. Koppens (1911-2004) en Petrus Michaël Wijnen (1898-1956). De arts Koppens was gehuwd met Wilhelmina J.B. Hagendoorn (1912-1993), afkomstig uit Rotterdam. Ze trouwden in 1938, toen ze allebei 26 waren. Tijdens de oorlog woonden zij aan de Graafseweg in Hintham. Het echtpaar stelde hun huis open voor onderduikers en als schuiladres voor leden van KP Margriet. In de hierboven genoemde bronnen wordt Wilhelmina niet bij naam genoemd maar omschreven als ‘de echtgenote van Koppens’. Deze aanvraag heeft echter net zo goed betrekking op Wilhelmina als op haar man. Volgens Stephke Feijen stond hun huis "(...) ter beschikking voor allen die voor het goeie doel werkte. Toen niemand meer de straat op kon, verrichtte hij of Mevrouw koeriersdiensten. (...) Zijn woning was een ware opslagplaats van wapens munitie.” Ook ondersteunde de familie sommige onderduikers financieel. Het is gemakkelijk voor te stellen hoe groot het aandeel van Wilhelmina moet zijn geweest.
Ook de familie Wijnen was een onmisbare schakel in het verzet en actief betrokken bij KP Margriet. Dochter Petronella C.C. (Nell) Wijnen (1922-1992) woonde aan de Rijksweg in Rosmalen. Haar vader was tijdens de oorlog hoofd van de Gemeente Veldwacht, waardoor hij aan pistolen en andere wapens wist te komen voor de verzetsgroep. Hij zorgde bovendien voor allerlei valse papieren voor personen die dat nodig hadden. Stephke Feijen spreekt ook over dit gezin lovende woorden: “[Hun] woning stond dag en nacht ter beschikking, voor een ieder die hulp behoevend was (...). De dochter Nell Wijnen was koerierster van de KP Margriet, deze maakt uit een te grote bescheidenheid geen autobiographie op. Wat deze familie gewaagd heeft, den hele oorlog door is te veel om op te noemen (...).” De familie nam ook veel onderduikers in huis. Feijen schrijft Nell Wijnen bescheidenheid toe maar de beperkte plaats van vrouwen in de geschiedenis van het verzet komt eerder voort uit de geijkte verwachtingspatronen en rolverdeling.
Het belang van regionaal en lokaal archiefonderzoek voor het aanvullen van de landelijke geschiedschrijving is groot. Door lokale omstandigheden te betrekken in historisch onderzoek naar verzetsvrouwen kan hun aandeel hierin worden belicht. Het zuiden van Nederland had een strategische positie als het ging om het over de grens smokkelen van geallieerde piloten. Pilotenhulp was in Noord-Brabant een belangrijke taak van het verzet en bovendien een tak waarin veel vrouwen actief waren. Zo ook de Bossche Sophia M.F. Flippaar (1897-1975), in 1919 getrouwd met Marinus J. Schellekens (1897-?). Kort nadat de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken, verhuisde zij naar de Van Ysselsteinstraat 15. Vanaf 6 december 1943 hield zij de geallieerde piloot Leonard Bickley verborgen in haar huis. Haar zoon – vermoedelijk de toen 22-jarige Johannes M.A. (Jo) Schellekens (1921-?) – had de piloot per fiets naar haar huis geëscorteerd. Bickley was kort daarvoor geland in een veld in de buurt van de boerderij van Lambertus van der Veeken (1894-?) in Alem. Nadat hij drie dagen bij Lambertus ondergedoken had gezeten, verbleef hij tien dagen bij Sophia, die zorgde voor voedsel, onderdak en kleding in haar eigen huis. Sophia kreeg een eerbetoon van de vijfde gradatie voor haar hulp, dat bestond uit een certificate of thanks. De gradatie was voornamelijk afhankelijk van het totale aantal geholpen piloten.
Mensen die verzet hadden gepleegd, werden soms door naoorlogse afwikkelingsbureaus erop geattendeerd dat zij een aanvraag konden doen voor een onderscheiding. Het kwam ook voor dat zij werden aangeschreven als hun naam voorkwam in een aanvraag van iemand anders. Maria Th.Th.H. Meuwese (1886-1963) uit ‘s-Hertogenbosch werd er met een brief door de Military Intelligence Service op geattendeerd dat zij een belangrijke rol had gespeeld in het bieden van hulp aan geallieerd personeel. Maria stuurde vervolgens een lange brief waarin zij beschrijft wat haar aandeel in het verzet is geweest. Tijdens de oorlog woonde ze aan de Vughterstraat 100 te ’s-Hertogenbosch. Al in 1940 kwam een zekere luitenant Roth bij haar in huis. Vanuit haar huis aan de Vughterstraat begon hij samen met enkele vrienden zijn illegale werk. Vanaf 1941 nam Maria ‘vluchtelingen’ op in haar huishouden, onder wie Franse krijgsgevangenen, die vervolgens door anderen terug naar Frankrijk werden geëscorteerd. Geallieerde piloten brachten geregeld de nacht door in haar huis. Dat moest in alle stilte in verband met haar zus, die niet op de hoogte was van haar illegale werk en volgens Roth ‘bang was voor alles’. Gevaarlijker nog was de huiseigenaar die beneden haar woonde en geregeld Duitsers over de vloer kreeg. Toen Roth in 1943 werd gearresteerd, besloot Maria al zijn papieren en hun correspondentie te verbranden om zo bewijs te vernietigen. “Mijn werk heeft slechts hierin bestaan, dat ik onderdak en voedsel verstrekte, aan allen, die zich schuil moesten houden voor den vijand en ik ben blij, dat ik op deze wijze, enigszins heb kunnen helpen.”
Hekellaan 36 was voor veel verzetsmensen een belangrijke en bekende plek. Daar woonde met haar familie de in ’s-Hertogenbosch geboren Cecilia M.D.L. (Cecil) Suurs (1908-1994). Aannemelijk is dat zij door haar familie het verzet is ingerold. Al vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog maakte Cecil deel uit van een verzetsgroep onder leiding van ene kapitein Michel. Deze verbleef ter voorkoming van zijn arrestatie enige tijd in het huis van de familie Suurs. Het huis van Cecil fungeerde als ontmoetingsplaats voor deze groep. Er lagen lijntjes naar verschillende groepen en verzetsmensen. Samen met meerdere andere Bossche verzetsvrouwen, onder wie Riet van Grunsven, wordt Cecil gekoppeld aan de Inlichtingendienst.
Op 15 april 1943 werd Cecil opgepakt op verdenking van spionage; ruim een maand zat ze opgesloten in het Huis van Bewaring in ’s-Hertogenbosch. Haar broer, Alphonsus H.M.R. Suurs (1910-1972), werd uit diezelfde gevangenis ontslagen één dag nadat Cecil daar gevangen was gezet. Op 23 mei werd ze overgebracht naar Kamp Haaren, een Duitse Polizeigefängnis. De kans is groot dat ze daar in contact is gekomen met de Tilburgse verzetsvrouw Leonie van Harssel (1919-1998), die deel uitmaakte van de in juli 1944 gearresteerde medewerkers van een Noord-Brabantse pilotenhulplijn. Na de oorlog heeft Leonie een album gemaakt met oorlogsherinneringen waarin ze een foto van Cecil plakte.
Genegeerd in de geschiedschrijving van het verzet
Veel verzetsvrouwen zijn wel gedocumenteerd maar zijn door historici genegeerd in de geschiedschrijving. John van Miltenburg geeft een goede uiteenzetting van het verzet in ’s-Hertogenbosch tijdens de Tweede Wereldoorlog maar heeft geen oog voor de specifieke rol van vrouwen. Mannelijke kopstukken uit het verzet worden beschreven, onder wie Harry Holla (1904-1992), misschien wel de bekendste verzetsman uit Vught. Harry was een belangrijk verzetsleider en spil van het verzet rond ’s-Hertogenbosch. Zijn vrouw Helena H.W.A. (Leny) Aarts (1907-1994) speelde daar net zo’n grote rol in. Ten onrechte staat haar aandeel in het verzet altijd in de schaduw van het werk van haar man. Peter Baas en Jannemiek Kortbeek typeren haar werkelijke rol als volgt:
"Harry was het boegbeeld naar buiten als leider van het lokale, provinciale en nationale verzet van de LO-LKP (...) en de vertegenwoordiger namens het katholieke Zuiden in de top van het verzet. Leny vervulde vele rollen. Al die tijd was zij zijn belangrijkste adviseur en klankbord, zijn bondgenoot in alles; zij was de regelaar en de manager van het ‘verzetsbedrijf’, waar hij nu eenmaal geen talent voor had. Zij coördineerde het onderduikwerk, waarbij ze voortdurend op zoek moest naar nieuwe adressen en de zo noodzakelijke zegels, bonnen, persoonsbewijzen, reisdocumenten en andere illegale papieren die ze vervolgens overal in huis verborg: in de kinderbedjes, in de keukenkachel en in de poot van een oude kast. Zij ving thuis de talloze koeriers en spionnen op die langskwamen voor onderdak, voor documenten en voor doorgangs- en vluchtroutes. In de laatste oorlogsjaren moest Harry vaak op pad voor overleg en reisde hij door het hele land terwijl zij in Vught het gezin runde."
Leny’s deelname in het verzet was voor haar vanzelfsprekend maar kan worden gezien als uiting van een bijzondere en unieke levenshouding. Baas en Kortbeek schrijven:
"Het kwam voort uit haar katholieke maar ook liberale inslag: naastenliefde koppelen aan een duidelijke stellingname die haar al vroeg tegen allerlei fascistische en nationaalsocialistische stromingen deed keren. Dat resulteerde in een leven waarin zij prioriteit gaf aan het zorgen voor mensen in nood, aan het opkomen voor een maatschappij waarin iedereen zichzelf kan en mag zijn en waarin denken en voelen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn."
De onmisbare rol van Leny in het verzet kwam dus niet alleen voort uit naastenliefde maar had ook een politieke motivatie. Een dochter stelt: "zonder mijn moeder was mijn vader in de oorlog nooit de weg ingeslagen die hij uiteindelijk ingeslagen is."
Als de verloofde van verzetsman en Bossche arts Cor van Hoeckel (1914-1944), net als Harry Holla een belangrijk contactpersoon in het verzet, onderging Cornelia M.E. (Riet) Koning (1916-1994) hetzelfde lot. Ze werkte als verpleegster toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Tijdens de oorlog had van Hoeckel zijn praktijk aan het Hinthamereinde 13. Deze fungeerde tevens als “(…) een distributiecentrum voor illegale bladen, een schuilplaats voor onderduikers en een adres waar regelmatig illegale werkers over de vloer kwamen. Soms logeerden er leden van knokploegen enkele dagen.” De rol van Riet hierin verdiende volgens verzetsman Arie J.M.H. de Mug (1920-2004) meer aandacht: “Riet Koning (…) heeft haar rol in het Bossche verzet altijd geminimaliseerd. Zij was de verloofde van huisarts Cor van Hoeckel en nam sedert diens vestiging op het Hinthamereind alle honneurs (vooral ook illegale) waar. (…) Toen Cor gepakt was, dook Riet onder bij Harrie Holla in Vught.” Cor wordt uiteindelijk gearresteerd en in Kamp Vught opgesloten, waar hij twee maanden na zijn arrestatie wordt gefusilleerd. De familie en Riet hebben een jaar lang in onwetendheid geleefd over het lot van Cor. Na de oorlog emigreerde Riet naar Soerabaja in Indonesië.
Net als Leny Holla-Aarts en Riet Koning kunnen we ook de Bossche Wilhelmina G.J. (Willy) van Osch (1911-1971) uit de schaduw van haar man halen. Op 18 augustus 1939, kort voordat Hitler Polen binnenviel, trouwde zij met Carl Thomas (1910-1981). Tijdens de oorlog woonde zij aan de Jan Heinstraat 10. Zowel Carl als Willy was actief voor de lokale afdeling van de landelijke verzetsgroep de Ordedienst (OD). Deze was kort na de bezetting opgericht om, zodra de Duitse bezetter weer was vertrokken, orde en rust in Nederland te herstellen. Het verzetswerk van Willy en Carl bestond onder andere uit het helpen van piloten aan onderdak en voedsel, het filmen van de havenwerken Den Helder en het in kaart brengen van het vliegveld van Gilze-Rijen. Naast het verrichten van koeriersdiensten zorgde Willy ook voor valse persoonsbewijzen. Uit het dagboek van een bewoner van het hoofdpand van de Ordedienst in ’s-Hertogenbosch blijkt dat Willy zich constant actief bewoog in Bossche verzetskringen. Volgens hun zoon kozen zijn ouders er in die oorlogsjaren heel bewust voor om geen kinderen te krijgen. Carl Thomas kreeg na de oorlog de Bronzen Leeuw, de in 1944 ingestelde opvolger van het Bronzen Kruis en de hoogste onderscheiding die iemand voor verzetswerk kon krijgen. Willy werd daarentegen niet onderscheiden voor haar verzetswerk en overleed in 1971, één dag na haar zestigste verjaardag.
Het bieden van onderduik gebeurde ook op plekken waar het druk en chaotisch kon zijn, zoals het Groot Ziekengasthuis in ’s-Hertogenbosch. Verscheidene verpleegsters die hier werkzaam waren, hebben een rol gespeeld in het bieden van hulp bij de huisvesting van onderduikers. De cruciale rol die de verpleegsters Wies van Sleeuwen (1922-1993) en Dini van Oss (1922-1947) hebben gespeeld in de bevrijding van Kees Streef (1920-1991), een belangrijk lid van de Trouw-groep, uit het Groot Ziekengasthuis in ’s-Hertogenbosch is pas onlangs aan de vergetelheid ontrukt. De beschrijving van deze ‘spectaculaire ontsnapping’ in Wegens bijzondere omstandigheden rept met geen woord over de rol van Wies en Dini. Kees was in zijn longen geschoten en revalideerde op één kamer samen met een SS’er. Kees stond onder strenge bewaking van de SS. Dini werd benaderd door twee jongens van het illegale Trouw om de bevrijding van Kees te kunnen bewerkstelligen. Op de avond van de ontsnapping zorgde Wies voor de verdoving van de SS’er, zodat de vrienden van Kees met een ladder via het raam hun vriend konden bevrijden. Zonder de bijdrage van Wies en Dini had de ontsnapping niet kunnen slagen.
Een genderneutrale benadering van verzetsgeschiedenis
Terecht zijn verzetsvrouwen als Hannie Schaft en Jacoba van Tongeren niet weg te denken uit de verzetsliteratuur. Hun aandeel in het gewapende verzet past binnen een naoorlogse samenleving waarin herstel, wederopbouw en verwerking werden versterkt door verhalen over heldhaftige Nederlanders. Maar zij representeren slechts een klein deel van de vrouwen die van groot belang waren voor het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dit onderzoek naar de verzetsactiviteiten van lokaal opererende vrouwen in en rondom een stad als ’s-Hertogenbosch laat zien hoe divers het aandeel van vrouwen in het verzet in Nederland was. De daden van sommige verzetsvrouwen zijn wel degelijk gedocumenteerd maar meestal alleen met een vergrootglas terug te vinden in archiefstukken of door met een genderneutrale blik naar de geschiedenis te kijken. Wij bezien dan de rol van mannen én vrouwen in het verzet zonder onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, en zonder dat bepaalde eigenschappen of gedragingen worden toegeschreven aan het man- of vrouw-zijn. De ondergewaardeerde rol van de vrouw die thuis bleef, loopt als een rode draad door onderzoek naar de rol van mannen en vrouwen in het verzet.
Door bronnen over het verzet opnieuw te bestuderen vanuit een genderneutraal perspectief zien we de Bossche verzetsvrouw in verschillende gedaanten: moeder, geheim agent, koerierster, huisvrouw, ambtenaresse. Wanneer wij deze vrouwen en hun rol bekijken zonder door gender bepaalde stereotypen, krijgen zij een gelijkwaardige plek in de verzetsgeschiedenis. Een nieuwe tijd, een nieuwe maatschappelijke context en vooral een nieuwe visie op man-vrouw verhoudingen vraagt vernieuwend onderzoek naar de rol van vrouwen in het verzet. Met oog voor de historische context maar vanuit de huidige maatschappelijk-culturele normen krijgt de verzetsvrouw haar verdiende plek in de geschiedenis.
De verzetsvrouwen wier verhaal hier wordt verteld, hebben allemaal een relatie met de stad ’s-Hertogenbosch doordat zij daar geboren waren, woonden of betrokken waren bij verzetsactiviteiten in en rondom de stad. Dit artikel is een eerste poging tot een geschiedschrijving van de Bossche verzetsvrouw en geen compleet overzicht van haar rol in het verzet in ’s-Hertogenbosch tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de bestudeerde archieven ben ik nog veel meer namen van vrouwen tegengekomen die een cruciale rol speelden in het verzet in en rondom de stad en die het verdienen een plek te krijgen in de geschiedschrijving van het verzet in Nederland. Er ontbreken dus nog namen van verzetsvrouwen en de reeds beschreven verhalen kunnen dus zeker worden aangevuld.
Bronnen
Archieven
CBG – Nationaal Register van Overledenen
NL-HaNA, Nationaal Archief
Toegang 2.09.16.02, Archief van het Nederlandse Beheersinstituut (NBI): Beheersdossiers.
Toegang 2.13.71, Archieven van het Ministerie van Defensie te Londen; Ministerie van Oorlog te Londen en afwikkeling daarvan, inv.nr. 2778.
NL-HtBHIC, Brabants Historisch Informatie Centrum
Toegangsnummer 127, Militair gezag in Noord-Brabant, 1944-1946.
Toegangsnummer 52, Gevangenissen in ’s-Hertogenbosch, 1815-1975, inv.nr. 620.
Burgerlijke stand.
NL-HtSA, Stadsarchief ’s-Hertogenbosch
Archief 1044, KP Margriet, 1944-2019, KP Margriet, inv.nr. 33, inv.nr. 82.
Archief 0824 Lucas (Luc) J.M. van Gent (1925-2013) en Agnes van Gent-Van Geffen (1928-2018) te ’s-Hertogenbosch als echtpaar en als onderzoekers van de Tweede Wereldoorlog, 1935-2013, inv.nr. 1096, inv.nr. 1088.
Archief 0236, Collectie Tweede Wereldoorlog, 1930-1948, inv.nr. 0094.
Archief 0358, A. de Mug als verzamelaar en commentator WOII, 1941-1995, inv.nr. 11.
Archief 0587, Nationale Federatieve Raad van het voormalig verzet Nederland afdeling ’s-Hertogenbosch, 1969-1996.
Archief 0767, Jan Hulshof als politieman en verzetsstrijder te ’s-Hertogenbosch, 1945-1987.
Archief 0790, Stichting October ’44 te ’s-Hertogenbosch, 1945-2015.
Archief 0045, Gemeentepolitie ’s-Hertogenbosch, 1816-1964.
NL-TbRAT, Regionaal Archief Tilburg
Archief 565, Collectie documentatie Tilburg 1940-1945, inv.nr. 110.
NL-AsdNIOD, Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies
Archief 251a, Stichting Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en Landelijke Knokploegen.
Archief 244, Europese dagboeken en egodocumenten, toegang 14, nummer 1410.
Washington DC, National Archives and Records Administration
Record Group 498: Records of Headquarters, European Theater of Operations, United States Army (World War II), Case files of Dutch Citizens Proposed for Awards for Assisting American Airmen, Sophia Schellekens (no. 5709392-831-15); Lambertus van der Veeken (no. 5709392-860-31); M. Th. Th. H. Meuwese (no. 5709392-811-09), (geraadpleegd 17 september 2024).
Literatuur
Baas, P., T.Wertheim-Cahen, en A. J. Bijsterveld, Harry Holla. En de naaste als jezelf, ’s-Hertogenbosch, 2022.
Baas, P., en J., Kortbeek, Alles is rustig, zo af en toe valt er ergens een granaat. Het bevrijdingsdagboek van Leny Holla-Aarts, ’s-Hertogenbosch, 2022, 9-11.
De Beer, A., en Hoeven, L., Haar verhaal. Het verzet van Tilburgse vrouwen in de Tweede Wereldoorlog, Tilburg, 2020.
Hoogbergen, T., 'Aarzeling en vastberadenheid. Kerkelijk leven', in: René Kok e.a., red., ‘Wegens bijzondere omstandigheden...’. ’s-Hertogenbosch in bezettingstijd 1940-1944, Alphen aan de Maas, 2005, 187-205.
Kloek, E., red., 101 vrouwen en de oorlog, Amsterdam, 2016, 13.
Kriele, P., en Van Woensel, A., Stadsgezichten: een Bosch’ album, ’s-Hertogenbosch, 1990, 65-66.
Van Miltenburg, J., 'Spelen met vuur. De ondergrondse, de hulp aan onderduikers en het gewapend verzet', in: R. Kok e.a., red., ‘Wegens bijzondere omstandigheden...’. ’s-Hertogenbosch in bezettingstijd 1940-1944, Alphen aan de Maas, 2005, 227-242.
Nas, E., 'Reisvereeniging Pirotin. All-inclusive – tout compris', Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, 37, nr. 2, 2019, 73-78.
Nillessen, M., 'Over het verzet praat je niet, ook niet na de oorlog', op www.bhic.nl/ontdekken/verhalen/over-het-verzet-praat-je-niet-ook-niet-na-de-oorlog (geraadpleegd 15 augustus 2023).
Nolet, A., Vrouwen en verzet. In het Rijk van Nijmegen, 1940-1945, Nijmegen, 2020.
Oosterom, R., ‘Met slaapmiddel en durf hielpen deze verpleegsters een Trouw-verzetsman ontsnappen’ (15 december 2023) op www.trouw.nl/binnenland/met-slaapmiddel-en-durf-hielpen-deze-verpleegsters-een-trouw-verzetsman-ontsnappen~b062b9b5/ (geraadpleegd 6 augustus 2024).
Schraa, S., ‘Vergeten verzetsvrouwen. De onderbelichte rol van Tilburgse vrouwen in de geschiedschrijving van de illegaliteit’, Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur 37 nr. 2 (2019) 51-56.
Zeegers, N., ‘Miet Schijns: een ándere vrouw in het Tilburgse verzet’, Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur 37 nr. 2 (2019) 57-72.