In 1939 vierde de partij haar vijfjarig bestaan. Op de voorpagina van jaargang 6 van het gelijknamige tijdschrift staat het volgende te lezen:
“We herdenken op de eerste plaats de kameraden, die ons door den dood ontvielen. Wij herinneren ons kameraden, aan wier sterfbed wij stonden, en die ons zeiden, dat we moesten doorzetten, daar wij recht hadden en daarom winnen moesten. We denken terug aan een kameraad, die stervende verklaarde dat Zwart Front hem den zin van het leven had doen kennen. We denken terug aan den grijsaard die ons zegende en zeide, de toekomst van zijn kinderen en kleinkinderen gaarne aan Zwart Front toe te vertrouwen. Zijn zegen en de zegen van zoovele anderen heeft ons steeds vergezeld.”
Opvallend in deze tekst van de leider van Zwart Front, Arnold Meijer (1905-1965), is het gebruik van het woord “kameraden”, dat men eerder met het communisme associeert, en de verwijzing naar zegening, die een christelijke connotatie heeft. De strijd van Zwart Front, zo wordt gesuggereerd, is een strijd van de gewone man, maar dan met een christelijk sausje dat de concurrentie op de linkerflank niet kende. De herhaling van de woorden (her)denken en herinneren is een retorische truc. Dit is een goed voorbeeld van het gebruik van retoriek in samenhang met het donkerste gedachtegoed uit de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw. Op die retoriek gaan we hierna nader in.
Het tijdschrift van Zwart Front was vooral een propagandakrantje. We belichten de retoriek die deze politieke partij inzette in de jaargang 1939-1940, vlak voor de Duitse inval. Hoe presenteerde de beweging, opgericht door ‘leider’ Arnold Meijer, oud-seminarist en woonachtig in Oisterwijk, zich aan de buitenwereld? Hoe antisemitisch waren de teksten? Kunnen de bijdragen worden gezien als een reactie op de moderniteit en welke rol speelt het beeld van het verleden hierbij?
Achtergrond
De beweging van Meijer verwees in zijn naam naar de Zwarthemden van de Duce (leider), Benito Mussolini, die vanaf 1922 in Italië met geweld en manipulatie een fascistisch regime had gevestigd. De benaming verwijst ook naar strijdvaardigheid, alsof de leden naar het front worden geroepen. Mussolini zelf meende aanvankelijk dat het fascisme niet geschikt was voor export naar andere landen. Het fascisme kan omschreven worden als een uiterst rechtse politieke stroming die met alle middelen streefde ongelijkheid tussen mensen in te voeren op basis van denkbeelden over macht en kracht. Het fascisme van de nazi’s, het nationaalsocialisme, was de meest radicale variant. Hierin stond vermeende rassenongelijkheid centraal. Voor het antisemitisme van Hitler en de zijnen bestond onder Italiaanse fascisten aanvankelijk niet veel waardering. Het fascisme zocht zijn inspiratie vooral “in de mythe van het glorieuze nationale verleden”. Vanuit die invalshoek behandel ik ook het fascisme van Zwart Front.
Zwart Front ontstond in 1934 uit de Zuid-Nederlandse afdeling van de Algemene Nederlandse Fascisten Bond (ANFB). Arnold Meijer publiceerde in 1932, twee jaar voor de oprichting van Zwart Front, het cultuurpessimistische boek Wij vergaan, waarin hij opriep tot “een christelijke kruistocht tegen alle door de democratie veroorzaakt verval en bederf in de wereld.” Zwart Front propageerde onder meer een politieke en culturele vereniging van Nederland met het katholieke Vlaanderen. Dit verklaart mede waarom de beweging vooral in het hoofdzakelijk katholieke Noord-Brabant en Limburg haar aanhangers kende. Toch was het succes beperkt. Bij de parlementsverkiezingen in mei 1937 sprak Meijers beweging slechts 0,2 procent van de stemmers aan; in Oisterwijk behaalde ze 21,4 procent. De concurrerende, meer op Duitsland georiënteerde NSB van leider Anton Mussert (1894-1946) deed het landelijk beduidend beter met 4 procent van de stemmen, al was die partij toen al over het electorale hoogtepunt heen. Bij de Provinciale Statenverkiezingen in 1935 had de NSB nog 8 procent van de stemmen behaald.
In de jaren dertig was 95 procent van de Oisterwijkers katholiek en men kan er gevoeglijk vanuit gaan dat de meesten in deze gemeente die lid waren of stemden op Zwart Front, katholiek waren. Volgens de historicus Van den Oord kan het succes van Zwart Front in Midden-Brabant niet louter aan de economische crisis worden toegeschreven, want die trof heel Nederland. Hij meent dat het relatieve succes vooral organisatorische redenen had: men kon aansluiten bij bestaande (proto)fascistische netwerken in Noord-Brabant, die ook meer omvatten dan louter de leider Meijer. De documentaire van Luuk Bouwman uit 2020 over de genealogie van het vooroorlogse fascisme in Nederland, getiteld Allen tegen allen, laat zien dat de wortels van deze netwerken meer dan eens in Noord-Brabant lagen. Meijers succes in Oisterwijk wordt ook wel verklaard door zijn “verzet tegen industrie” en door zijn “verheerlijking van de boerenstand”.
Na de voor Meijer teleurstellende verkiezingsuitslag uit 1937 volgde een heroriëntatie. Hij wilde van Zwart Front “een nette burgerbeweging” maken, al bleef de retoriek gericht op de gewone man. Meijer streefde nu naar een “eenheidsorganisatie van falangisten, monarchisten en nationalisten”, naar voorbeeld van Franco’s Spanje. Op 20 april 1940, vlak voor de Duitse inval, werd de organisatie omgedoopt in Nationaal Front, dat een op heel Nederland gerichte signatuur had. De Duitsers zagen echter meer in de NSB en dwongen Nationaal Front uiteindelijk op 14 december 1941 tot opheffing.
De persoon van de leider
Omdat het in het fascisme draait om een leiderschapscultus moeten we de persoon van Meijer en zijn ontwikkeling kort belichten, alvorens verder op de propaganda in te gaan. Meijer volgde aanvankelijk een opleiding om priester te worden aan het seminarie. Deze opleiding maakte hij niet af, officieel vanwege gezondheidsproblemen, maar in werkelijkheid omdat men hem niet uit het goede hout gesneden vond. Zijn biograaf André van Noort stelt dat het beëindigen van de opleiding te maken had met zijn literaire belangstelling, niet met de keuze voor het fascisme die hij in deze tijd maakte, onder meer onder invloed van de Brabantse priester Wouter Lutkie (1887-1968). Meijer was volgens zijn biograaf een gemiddelde leerling, geen hoogvlieger. Volgens Meijers vriend Louis Knuvelder (1907-1982) was er “heusch niets wonderkind-achtigs aan hem.” Gjalt Zondergeld stelt in zijn studie over Meijer “en zijn kleine troep vervuld van haat” echter dat hij een “voor het Nederlands fascisme uitzonderlijk intelligent en ontwikkeld publicist” was.
Meijers volgeling mr. J.H. Valckenier Kips (1862-1942) omschreef Meijers uiterlijk als volgt: “Groot van gestalte, blond en helder blauwoogig, behoort hij tot het ras onzer voorvaderen.” Hij was niet alleen vermeend fier van uiterlijk, maar ook van karakter. Van Noort meldt er het volgende over:
“De familie van Arnold Meijer was zeer welgesteld en had daardoor veel aanzien. Dat bepaalde voor een groot deel Meijers karakter. Het idee geld en aanzien te hebben gaf hem zekerheid, ook voor wat betreft zijn ideeën. Hij liet zich door niemand van de wijs brengen. Zijn priesteropleiding deed daar nog een schepje bovenop. Het seminarie gaf studenten mee dat ze uitverkoren waren en gelovigen moesten leiden. Er moest tegen hen worden opgekeken.”
Zijn karakter sloot dus aan op Meijers aangenomen rol van ‘leider’. Ook het gegeven dat Meijer zich voor toneel interesseerde, moet genoemd worden: hij voerde in zijn redevoeringen toneelstukjes met veel gesticuleren op, gemodelleerd naar Italiaanse en Duitse voorbeelden.
Ondemocratische demagogie
Arnold Meijers boek Wij vergaan uit 1932 staat in de cultuurkritische traditie uit het Interbellum, met onder meer Oswald Spenglers (1880-1936) Der Untergang des Abendlandes (1918-1922) en Gerard Knuvelders (1902-1982) Vanuit wingewesten uit 1930, dat handelt over de vermeende achterstelling van Noord-Brabant in Nederland. Meijer stelde dat Europa tekortschoot in zijn taak de rest van de wereld te kerstenen en spreekt van “de ruïne van het Westen”. Hij beweert dat in Europa sprake is van “een verrottingsproces”, onder meer als gevolg van “onnatuurlijke gelijkheidswenschen”. Typerend voor het boek is de volgende passage:
“Duisternis en ellende gaan over Europa. Door individuen, regeeringen en volkeren wordt gewerkt aan den ondergang. De beschaving wordt vernietigd en een leegte blijft over, welke de onrust in Europa vergroot en zoo er geen tegenweer komt, zal de volledige ondergang en het volledige verderf van Europa noodlottig en rampzalig gevolg zijn.”
Bezien vanuit het politieke midden plaatst het ontkennen van het belang van democratie Meijers retoriek in het foute kamp. Er wordt wel een onderscheid gemaakt tussen de goede demagoog en de schurkachtige, waarbij Churchill een voorbeeld is van de eerste en Goebbels van de tweede. Schurkachtige demagogen misbruiken hun democratisch recht om de democratie te bestrijden. Wanneer ze eenmaal de macht hebben zullen ze de democratie snel ontmantelen. Ook in het geval van Meijer slaat de balans door naar het schurkachtige.
Zwart Front begon, zoals gezegd, als afsplitsing van de Algemene Nederlandsche Fascistenbond. Meijer was propagandaleider voor het Zuiden geworden en met een soort paleisrevolutie trok hij vrijwel onmiddellijk de macht in de organisatie naar zich toe. Al in februari 1934 schreef Meijer dat “een districtspropagandist het recht moet hebben een bepaald persoon, of desnoods het geheele bestuur te ontslaan.” Dit wijst van de start af op een eigen visie op wat moest gebeuren. Meijer ging eigenmachtig te werk en zette anderen buiten spel.
Meijer volgde wel de bij de start geformuleerde strategieën. In het reglement van de propagandadienst lezen we dat de beoogde activiteiten straatcolportage, huiscolportage, huisbezoek en protestacties moesten zijn. Met name de door Meijer geïnstigeerde protestacties van de organisatie vielen op. Zwart Front wist voor zichzelf een rellerig imago te scheppen en er werd juridisch tegen de partij opgetreden. Meijer zat ook voor de Oorlog al in de gevangenis, wat hem de mogelijkheid gaf een rol van martelaar aan te nemen, een gegeven dat geschikt was om te gebruiken in propaganda, zo leerde het voorbeeld van Adolf Hitler.
In de briefwisseling tussen Meijer en zijn reeds genoemde kameraad en geestverwant, de schrijver Louis Knuvelder, toen woonachtig in Tilburg, vroeg Meijer aan Knuvelder om bijdragen voor het propagandatijdschrift met “een scherpe opmerking hier en een sarcasme daar”. Hij verduidelijkt: “Van die flitsige bijtende dingen”. Knuvelder publiceerde onder pseudoniem in Zwart Front, omdat hij bang was voor de consequenties van deelname aan de beweging. Louis was de jongere broer van Gerard Knuvelder, auteur van Vanuit wingewesten, die na de oorlog bekendheid verwierf met een vierdelig standaardwerk over de Nederlandse literatuur.
Geschiedbeeld en ‘retroriek’
Het hoofdartikel in Zwart Front van 13 mei 1939 meldt onder de kop “De tyrannie der democraten”:
“Of de regering nu wil of niet ze MOET! Wat moet ze? Ze MOET stuk voor stuk de democratische vrijheden opheffen. Ze MOET steeds meer bevoegdheden, steeds meer gezag naar zich toe trekken. In naam van de democratie en om der wille van democratische partijen MOET ze de democratie om zeep brengen. Ze kan niet anders, ze MOET!”
Wat in het citaat opvalt, naast de herhaling, is de spelling van het woord “moet” in kapitalen, soms in combinatie met een uitroepteken. Dit is de stijlfiguur van de hyperbool, die vaak wordt gebruikt wanneer men argumentatieve kracht ontbeert en dit maskeert door heel stellig te zijn. Nuance en gelaagdheid zijn niet de kracht van veel propagandistische teksten. De retorische vorm past bij de extreme inhoud, waarin gewag wordt gemaakt van “de democratie om zeep brengen.”
De hyperbool is typerend voor de massale moderniteit, waarin alles met de overtreffende trap werd gedaan en gezegd. De historica Marjet Derks introduceerde de term retromodern, waarmee ze bedoelt dat in uitingen en manifestaties een ouderwetse boodschap van heimwee naar het verleden wordt verpakt in moderne communicatievormen. Een voorbeeld van een moderne communicatievorm is de propgandakrant van Zwart Front. Deze oogde in de tijd van verschijnen strak en modern en bevat niet veel decoratieve franje, een franje die we met het verleden associëren. Toch speelt ‘het’ verleden een belangrijke rol in de propagandistische teksten. Uit veel artikelen in de propagandakrant spreekt op het eerste gezicht toekomstgerichtheid, maar in een artikel getiteld “Zwart Front en de toekomst” schrijft F.K. Grotjohann jr. (1899-1953) het volgende:
“Het verleden is voor Zwart Front niet iets, dat voorbij is, dat in de geschiedenisboeken is opgeteekend en er alleen maar in staat om ons door ’t opsommen van jaartallen af te stooten. Uit dat verleden klinkt tot Zwart Front de stem door van de voorbijgegane generaties, die niet in gesapige zelfgenoegzaamheid slechts wenschten te blijven wat zij te waren maar die worstelden en zichzelf offerden -en zeker NIET om de Nederlanders van de twintigste eeuw in staat te stellen van de zegeningen van de parlementaire democratie te genieten.”
Men zou dus moeten terugkeren naar het voorparlementaire verleden van Nederland, toen iedereen nog zijn natuurlijke plaats kende. Hier wordt idealisme uit het verleden verbonden met het niet-democratische.
De zelfbenoemde Groot-Nederlander Bert van Zuylen stelt in een ander artikel:
“Wat we zijn gevoelen we aan den lijve; wat we hadden KUNNEN zijn, leert ons de geschiedenis.” Van Zuylen noemt in het bewuste artikel Jan Pieterszoon Coen een van “de grootste figuren uit de geslachten van toen”.
Hij hemelt hem als volgt op:
“In die tijden [de zeventiende eeuw – OR], toen bijkans de geheele wereld kennis maakte met de onverzettelijkheid van den Dietschen wil, met de onverschrokkenheid van den Dietschen moed en de besten van ons volk doende waren over het geheele aardrijk steunpunten voor handel en welvaart van ‘Holland’ te stichten, was zelfs de figuur van Coen van opvallende grootheid.”
In deze nationalistisch getinte passage staat ‘Holland’ niet voor niets tussen aanhalingstekens, omdat men bij Zwart Front de Groot-Nederlandse of het ‘Dietschlandse’ gedachtegoed aanhing. Met natie wordt dan ook niet zozeer het protestantse Holland bedoeld, als wel de grotendeels katholieke Nederlanden, inclusief Vlaanderen.
In een ander artikel over ‘Dietschland’ komt Van Zuylen met de volgende passage:
“Teruggrijpende in het verleden, vinden wij zoovele van de grootheid onzer volksche kracht en macht, dat elke Zwart Fronter bij het overdenken van de mogelijkheden, welke de aanstaande eenwording van ons Volks voor de toekomst biedt, tot grootere strijdbaarheid zal worden aangespoord.”
Hij voegt eraan toe:
“De heimwee naar deze geschiedkundig belangrijke tijden [vanaf de Middeleeuwen – OR] en naar de internationale beteekenis van Dietschland, doet ons evenwel niet vervuld geraken van een daadlozen trots, doch prikkelt tot een krachtiger willen, een doelbewuster strijd, ter bereiking van het gestelde ideaal, de volkomen eenheid van ons van natuur een-zijnde Volk.”
Men zou dus inspiratie moeten putten uit het verleden om te bouwen aan een toekomst waarin Nederland en Vlaanderen verenigd zouden zijn in een ‘Dietsch’ getint nationalisme.
Dit nationalisme werd gecomponeerd rond een leiderschapscultus, die maar moeilijk met het verleden van onze contreien in verband gebracht kan worden, maar wel met vermeende historische grootsheid van heersers als Alexander de Grote of Caesar. Meijer noemt als “bekwame, geniale persoonlijkheden” uit het Nederlandse verleden Willem de Zwijger, Frederik Hendrik en koning-stadhouder Willem III. Over Willem de Zwijger heeft Meijer het volgende te melden:
“Trouweloosheid, verraad, beloften van geldelijken steun die niet gehouden werden, tyrannie van Alva, tegenspoed in huiselijke aangelegenheden en toch hield hij vol in zich de roeping wetend, de ‘Vader des Vaderlands’ te zijn. Het zij tot steun aan allen, die in het Zwarte front werken.”
Het verband tussen de Oranjes en Zwart Front is nogal vergezocht, om niet zeggen historisch gezien onzinnig. Het refereren aan een sterke leider verwijst naar de geschiedenis van echte mannen zoals ze vroeger zouden hebben bestaan, mannen die fier vooropgingen in de strijd. Dergelijke idealisering gaat in tegen het democratische gelijkheidsbeginsel.
Het weerkorps van Zwart Front, Zwarte Storm, voerde als logo ramshoorns en een zwaard, verwijzingen naar het verleden. Toen de Zwarte Storm door een wet op de weerkorpsen moest ophouden te bestaan, tooiden voortaan alle leden zich met deze tekens.
Het geschiedbeeld in Zwart Front is zodoende een vorm van ‘retroriek’: het betoog stutten met vermeende argumenten ontleend aan en verwijzingen naar een opgehemeld verleden. Het gaat dan om een pre-democratisch verlangen naar de tijd voor de Franse Revolutie toen mensen op “natuurlijke” wijze boven andere mensen werden gesteld. Zo schreef Louis Knuvelder in oktober 1940, toen de Duitsers Nederland bezet hadden: “Onze cultuur blijft in wezen wortelen in het prae-historische Germanendom van Europa.” Uit het verleden kan men naar believen argumenten putten voor wat dan ook.
De Groot-Nederlandse gedachte was belangrijk voor Meijer en zijn organisatie. Men wilde Nederland en Vlaanderen op elkaar betrekken, mogelijk omdat dan de katholieken de meerderheid zouden hebben. Dit Groot-Nederlandse gedachtegoed sloot aan bij dat van de conservatieve regionalistische beweging Brabantia Nostra (“Brabant aan ons”) uit de jaren dertig, opgezet door de priester P.C. de Brouwer (1874-1961), die zich inzette voor de Brabantse culturele eigenheid. Het gelijknamige blad van deze organisatie werd gedrukt door dezelfde drukker als de publicaties van Zwart Front en er was ook sprake van een ruilabonnement tussen Brabantia Nostra en uitgaven van Meijers beweging. De anti-RKSP-houding van Zwart Front en het karakter van “de onbehouwen, on-Nederlandse Meijer, een imitatie-Mussolini” vielen echter niet in goeden aarde in de bedaagde kringen van Brabantia Nostra. Beide organisaties, die zich deels op een roemrijk verleden baseerden, waren in zekere zin concurrenten. Aan het begin van de Duitse bezetting zocht Meijer uiteindelijk toenadering tot Brabantia Nostra, omdat Meijer meende dat Brabant een verbindende schakel was in de toekomst van groot-Nederland. Tot een samenwerking kwam het echter niet. Van Oudheusden omschreef het plaatsen van Brabantia Nostra in fascistische hoek als “lichtvaardig” en niet conform de feiten. Wel is het zo dat een spraakmakend lid van Brabantia Nostra, de in Udenhout opgegroeide literator Paul Vlemminx (pseudoniem van Ferdinand Smulders, 1907-1972) in de oorlogsjaren in fascistisch vaarwater raakte. Dit valt echter buiten de begrenzing in tijd van dit artikel, dat de vooroorlogse retoriek belicht.
Visuele retoriek
Retroriek kan ook visueel zijn. Het beeld is een belangrijk onderdeel van het propagandistische repertoire. Alfred Haighton (1896-1943), een rijke Nederlandse fascist die betrokken was bij diverse fascistische organisaties en ze ook mede financierde, maakte in 1938 verschillende ontwerpen voor insignes van Meijers beweging. Anders dan Meijer was Haighton meer op het Duitse nazisme georiënteerd dan op het Italiaanse fascisme. Dat zien we ook terug in zijn ontwerpen, die het niet haalden. Haighton heeft in deze ontwerpen gekeken naar Germaanse voorbeelden (het zonnewiel), naar de zwaardcultuur van het verleden en ook naar het hakenkruis van de nazi’s, die dit teken een historische betekenis gaven. De nazi-connotatie heeft er mogelijk voor gezorgd dat Meijer de ontwerpen van Haighton niet gebruikte, al zien we de kleuren zwart en rood uit de nazivlag ook terug in de propagandakrant van Zwart Front. De ontwerpen verwijzen naar het (of eerder: een) verleden, maar zijn in hun strakke vorm (retro)modern. Twee jaar nadat Haigton deze ontwerpen maakte, zou hij breken met Zwart Front. In kringen van Nederlandse fascisten waren conflicten immers schering en inslag.
Een andere retorische visuele en lichamelijke vorm van het uitdrukken van fascisme is de groet. In een fotoalbum uit de collectie van Zwart Front in het BHIC zien we deze demonstratieve groet vaak terug. Ook in hun militaire uniformen verwijzen fascisten naar het verleden, met zijn andere gezagsstructuur en strijdvaardigheid.
Het antisemitisme van Zwart Front
Een belangrijk onderdeel van de retoriek van Zwart Front was het putten uit de antisemitische traditie. Antisemitisme heeft historische wortels, waarmee men het poogt te rechtvaardigen. Marcel Poorthuis en Theo Salemink noemen vier typen van antisemitisme, namelijk religieuze Jodenhaat, waarbij ‘de’ Joden verantwoordelijk worden gehouden voor de dood van Christus, sociaaleconomische Jodenhaat, waarbij ‘de’ Joden verantwoordelijk worden gehouden voor de misstanden in het kapitalisme, politieke Jodenhaat, waarin Joden landen zouden destabiliseren door bijvoorbeeld communisme of kritische journalistiek, en ten vierde raciaal antisemitisme, waarin niet-ariërs de “blanke rassen” zouden bederven, zodat er “mengrassen” zouden ontstaan. Deze vormen van antisemitisme vloeien soms in elkaar over.
In het tijdschrift van Zwart Front zien we meer raciaal en economisch dan religieus antisemitisme, maar het religieuze antijudaïsme lag denkelijk wel deels aan de basis ervan, gezien de achtergrond van oud-seminarist Meijer en ook gezien de verkiezingsuitslagen, die tonen dat de stemmers vooral in het katholieke Noord-Brabant woonden.
De publicist Eugène van Wessem (1900-1945), geboren in Breda en uiteindelijk aan het einde van de oorlog gestorven in Duitse gevangenschap, was een voorstander van de Groot-Nederlandse gedachte. Hij stelt dat ‘de’ Joden ten tijde van de Republiek in de zeventiende en achttiende eeuw geen vrijheid maar ‘GASTVRIJHEID’ hadden genoten. Van Wessem speelt in op raciale sentimenten:
“Er zijn te veel Walen, Franschen, Duitschers in het Nederlandse volk opgegaan, om de mogelijkheid van assimilatie te miskennen. Maar terwijl deze emigranten, na enkele generaties, Nederlanders werden, bleven de Joden Joden. Joden vormden dus een volk waarvan de leden niet opgingen in het Nederlandsche volk. Joden bleken dus vrijwel algemeen niet assimileerbaar te zijn.”
Volgens Van Wessem hebben Joden zich als “gasten te gedragen”, want “men verplicht ze daartoe en ze zullen deze hen in den Zwart Frontstaat opgelegde plichten even natuurlijk aanvoelen als eertijds onder de Republiek.” Daarentegen was de Duitse vervolging van de Joden “absoluut onnederlandsch en strijdig met den diepsten inhoud van de Dietsche gedachte zowel als met die van onze Christelijke en historische tradities.” Ook binnen het antisemitisme zijn er gradaties: Van Wessem wil zich klaarblijkelijk neerzetten als een tolerante antisemiet, feitelijk een tegenspraak. Een andere scribent in Zwart Front, de musicoloog Johan Perey (1905?-1969?), een van de vertrouwelingen van Meijer, speelde in op antikapitalistische antisemitische sentimenten wanneer hij de filmindustrie vergelijkt met de radio. Hij gebruikte in zijn bijdragen woorden als “woekerplant”, “verwording” en “verwildering”, die getuigen van virulent antisemitisme, net als een verwijzing naar de “kromme neus” die Joden zouden hebben.
Arnold Meijer schreef “de groote macht der Joden” toe aan “de vrijheids- en gelijkheidsgedachte” sinds de Franse Revolutie. Ook hij meent dat Joden niet kunnen assimileren. Hij schrijft met kapitalen: “DE JOOD BLIJFT EEUWIG JOOD”.
Reactie op de moderniteit
Fascistische ideologen accentueerden het verschil met het communisme, waarin volgens hen het kapitalisme op verkeerde gronden wordt afgewezen. De jurist J.H. Valckenier Kips, oud-lid van de NSB maar na een conflict tot Zwart Front toegetreden, keert zich in een nummer van de propagandakrant uit januari 1940 tegen de macht van bankiers binnen het kapitalistische systeem. Hij meent – anders dan Marx – dat men fabrikanten niet met kapitalisten moest verwarren – zo prijst Valckenier Kips de antisemitische fabrikant Henry Ford. Het onpersoonlijke bankwezen was de wortel van het kwaad: “Kapitalisme is dus een toestand, waarin het kapitaal zijn persoonlijke binding heeft verloren en tot geld is opgelost. En zulk een toestand is een verschijnsel van verval.” Dit is een voorbeeld van het cultuurpessimistisch vertoog over de teloorgang van het maatschappelijk leven in de moderniteit, met zijn macht van bankiers en aandeelhouders.
Dit wordt gekoppeld aan de illusie dat men oude waarden kan herstellen en kan terugkeren naar de situatie van voor de toegenomen massificatie van het leven. Paradoxaal genoeg maakten fascistische partijen zelf opzichtig gebruik van de bestreden massificatie en ook van technologische mechanisering voor de verspreiding van de eigen denkbeelden. De propagandakrant van Zwart Front kan zodoende worden gezien als een vorm van moderne én antimoderne propaganda. Of met Derks’ term: retromodern. Er spreekt een irrationeel geloof in de leider uit, een geloof dat niet gebaseerd was op de kwaliteiten van Meijer, maar op de suggestie van kracht en mannelijkheid die uit de presentatie van de eigen visie sprak.
Volgens Louis Knuvelder, Meijers eerste biograaf, was Meijer een opmerkelijk redenaar:
“Het is bijna een ander mensch, dan de beminnelijke en ietwat goedmoedige jongeman die daar zooeven in een stoel zat. Het is, in werkelijkheid, een en al geestdrift… en laaiend vuur, een flitsende tondel. De vonken spatten naar alle kanten, de drift van zijn overtuiging doet zijn stem, zijn gebaar, over heel de zaal heerschen. Zijn woord bijt en snerpt, is koud van verachting en haat jegens al wat minderwaardig is; is geweldig als hij over de grootheid van zijn land spreekt; is innig en bewogen, wanneer hij het heeft over verdrukten, de vernederden en de kinderen. Hij kan niet stilstaan, hij kan niet de afgepaste gebaren maken die een klassieke welsprekendheid aan innerlijk leege woordvoerders ter hulp doet komen.”
Conclusie
Na de Tweede Wereldoorlog werd Meijer veroordeeld tot vier jaar cel, een straf die hij niet volledig hoefde uit te zitten. De reden voor de lage straf was dat hij door de bezetter niet in de gelegenheid was gesteld om op dezelfde schaal als de NSB te collaboreren. De nazi’s vonden Meijer namelijk te anti-Duits. NSB-leider Mussert kreeg na de oorlog de doodstraf. Na de oorlog richtte Meijer zich op een carrière in zaken in Oisterwijk als hoteleigenaar en voorzitter van de plaatselijke VVV, maar hij nam geen afstand van zijn fascistische verleden. Hij vond dat hemzelf en zijn idealen onrecht was aangedaan. Hij stierf in 1965.
Het belang van Zwart Front moet niet overschat worden. Qua electorale aanhang ging het om een marginale club. Zwart Front kende zijn aanhang vooral in Noord-Brabant, wat gezien het feit dat de leider Arnold Meijer in Brabant woonde en katholiek was, niet zo opmerkelijk is. Meijer stond voor een antidemocratisch en antisemitisch gedachtegoed, dat hij poogde te verenigen met corporatistische denkbeelden, die ook door het katholieke gezag werden uitgedragen, een katholiek gezag waarmee Meijer echter niet veel op had. L. Joosten, die in de jaren zestig een studie wijdde aan katholieken en fascisme, stelt over de corporatieve orde: “allerlei hele en halve fascisten hebben die als een middenweg tussen kapitalisme en communisme gezien. Voor Zwart Front was het ook een leerstuk.”
Zwart Front was organisatorisch en electoraal vooral een Brabantse partij, terwijl de vanuit Utrecht aangestuurde concurrent NSB een meer nationale betekenis had. Opmerkelijk is de grote rol van antisemitisme in Zwart Front.
Demagogen hebben behoefte aan zondebokken op wie men giftige retorische pijlen kan afschieten. Meijer en consorten richtten zich tegen wezensvreemde “elementen” die uit het gezonde sociale lichaam zouden moeten worden gesneden, omdat zij dit lichaam en zijn ondergrond zouden bederven. Van oudsher fungeren Joden als ideale zonebokken, omdat het een kleine en dus machteloze groep betreft van afwijkende sociale structuur. Juist omdat het om een kleine groep ging, vormden zij een geschikt doelwit. Als de kleine groep wordt aangepakt, zal de meerderheid verbroederen en opbloeien, zo was de achterliggende motivatie.
In hedendaagse retoriek zien we het zondebokmechanisme nog steeds, ook al richt men zich nu veelal tegen andere marginale groepen dan de Joden, zoals moslims, die ongeveer 5 procent van de Nederlandse bevolking uitmaken en dus weinig in de melk te brokkelen hebben. In de rechtse retoriek van vroeger en nu vertrapt men het liefst de machtelozen uit onvrede over een als slecht ervaren situatie.
De teksten in het tijdschrift Zwart Front zijn demagogisch en opzichtig retorisch geconstrueerd, met veel kapitalen, uitroeptekens, opsommingen en herhalingen. Er spreekt een anticultuur uit: antidemocratisch, antisemitisch, antikapitalistisch: het blad is het alle drie. Het lijkt er soms op dat diegenen die bijdragen leveren elkaar willen overtreffen in ferme, mannelijke standpunten van een ondubbelzinnige en iedere nuance schuwende eenvoud. Toch probeert men hier en daar de schijn van nuancering te wekken, bijvoorbeeld als men onderscheid maakt tussen de Duitse aanpak van “het Jodenvraagstuk” en de eigen, als meer humaan gepresenteerde visie.
Het Brabantse aspect van Zwart Front zit hem vooral in de link met het Nederlandse katholicisme, waarbinnen de Brabanders een vooraanstaande rol innamen, via de ‘leider’ en oud-seminarist Meijer, woonachtig in Midden-Brabant. Meijer pleitte voor een corporatistische maatschappij, een onder veel katholieken populair standpunt, mede gevoed door pauselijke encyclieken. De encycliek Quadragesimo anno van Pius XI uit 1931 werd in de kolommen van Zwart Front geprezen. Aan dezelfde paus richtten Meijer en zijn getrouwen in januari 1935 een brief waarin zij betoogden heel anders te zijn dan de NSB, die ze als niet echt fascistisch omschrijven. Uit de brief spreekt ook een afkeer van de situatie in Duitsland, wat er later toe leidde dat de bezetter niet met Zwart Front in zee ging:
“Het is hierom, dat wy Uwe Heiligheid smeeken het geweldige onderscheid in oogenschouw te nemen en elk misverstand weg te nemen en onze gewetens gerust te stellen door U te verwaardigen ons te doen weten dat we vry het Zwarte Front kunnen beschermen en er aan deelnemen. Wy, Allerheiligste Vader, wy zouden willen verhinderen dat in ons zeer geliefd Nederland de Nationaal-Socialistische Beweging dezelfde verwoestingen aanbrengt welke het gegeven heeft en nog geeft in Duitschland, en wy zyn er van overtuigd dat wy alleen door het fascisme in den geest van Mussolini, zooals het Zwarte Front het zich voorstelt in onze streken te brengen, in ons doel kunnen slagen.”
Binnen het katholicisme stond de hiërarchie centraal en keek men op tegen kerkelijke gezagsdragers. Ook ‘leider’ Meijer dacht hiërarchisch: hij keerde zich tegen het gelijkheidsprincipe en was uitgesproken antidemocratisch.
Voor zover er van een electorale basis sprake was, was die te vinden in Noord-Brabant. De Brabantse Heimat wordt echter niet bewierookt in de laatste jaargang van de propagandakrant, omdat men zich, in theorie eerder dan in de praktijk, ook wilde richten op stemmers boven de Moerdijk.
De studie van de retoriek van een organisatie als Zwart Front is zinvol, omdat deze ons iets kan vertellen over de wijzen waarop propaganda werkt of niet werkt. Zoals we hebben gezien, was het succes van Zwart Front beperkt, maar dat hoeft niet per se te maken te hebben met het gebrek aan effectieve propaganda: organisatorische belemmeringen, effectieve contrapropaganda, de concurrentie op rechts van de meer nationaal georiënteerde NSB en het gebrek aan charisma van Meijer die er niet in slaagde een brede doelgroep aan te spreken, waren andere redenen voor het falen.
Bronnen
’s-Hertogenbosch, BHIC, Toegangnr. 234, Archief Zwart Front.
"Alfred Haighton" op nl.wikipedia.org/wiki/Alfred_Haighton. (Stand op 23 februari 2023).
Anoniem, "De tyrannie der democraten", Zwart Front, (jrg. 6 nr. 2, 13 mei 1939), 1-3.
Buning, L., "Kips, Jan Hendrik (1862-1942)", in: Biografisch Woordenboek van Nederland op resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/kips. (Stand op 23 februari).
"Eugène van Wessem" op nl.wikipedia.org/wiki/Eugène_van_Wessem. (Stand op 21 februari 2023).
Grotjohann, F.K., "Zwart Front en de toekomst", Zwart Front, (jrg. 6 nr. 1, 6 mei 1939).
Knuvelder, G., Vanuit wingewesten. Een sociografie van het zuiden, Hilversum, 1930.
Knuvelder, G.P.M., Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde, Deel 1 t/m 4, ’s-Hertogenbosch, 1948-1953.
Knuvelder, L., De wording van ons volk. Tot beter begrip van den nieuwen tijd, Nederland, 1940.
Knuvelder, L., Arnold Meijer. Leven en karakter. Een korte schets, Den Haag, 1941.
Meijer, A., Wij vergaan, Oisterwijk, 1932.
Meijer, A., Anti-Colijn, Oisterwijk, 1937.
Meijer, A., Van democratische wanorde naar de fascistische orde, Oisterwijk, 1934.
Meijer, A., Dagboek van nr. 195-3532, Oisterwijk, 1939.
Meijer, A., "Vijf jaren strijd", Zwart Front (jrg. 6 nr. 1, 6 mei 1939), 1-3.
Mercieca, J.R., ‘Dangerous demagogues and weaponized communication’, Rhetoric Society Quarterly 49 nr. 3 (2019) 264-279. DOI: doi.org/10.1080/02773945.2019.1610640 (online 11 juni 2019).
Noort, A. van, ‘Storm op den Staat’. Arnold Meijer 1905-1965 (Hilversum 2022).
Oord, A. van den, ‘Tegen de baantjesgasten van de staat. Collectieve acties van het volksfascisme Zwart Front in Oisterwijk tijdens de jaren dertig’, Noordbrabants Historisch Jaarboek 11 (1994) 11-40.
Oord, A. van den, en S. Thissen, Maatschappelijke stromingen in Oisterwijk 1918-1940 (Tilburg 1993).
Oord, A. van den, ‘De aanhang van SDAP en Zwart Front in het katholieke Oisterwijk’, De Kleine Meijerij 45 nr. 3 (1994) 64-70.
Oudheusden, J.L.G. van, Brabantia Nostra 1935-1951. Een gewestelijke beweging voor fierheid en ‘schoner’ leven 1935-1951 (Tilburg 1990).
Poorthuis, M. en Th. Salemink, Een donkere Spiegel. Nederlandse katholieken over joden. Tussen antisemitisme en erkenning (Nijmegen 2006).
Ramakers, J., ‘Conservatisme en antisemitisme. Nederlandse katholieken als ‘’medestrijders en ‘’tegenstanders’’ van de joden 1796-1940’, Trajecta 15 (2006) 61-75.
Roelant (pseudoniem), ‘De zwarte week’, Zwart Front 6 nr. 17 (26 augustus 1939).
Sinnema, C., Met nieuwe ogen. Verhalen over joden en christenen in Tilburg (Tilburg 2018).
Skinnell, R., ’Using democracy against itself: demagogic rhetoric as an attack on democratic institutions’, Rhetoric Society Quarterly 49 nr. 3 (2019) 248-263. DOI: doi.org/10.1080/02773945.2019.1610639 (online 11 juni 2019).
Schippers, H., Zwart en Nationaal Front (Amsterdam 1986).
Schippers, H., ‘Zwart en Nationaal Front’, Spiegel Historiael 22 nr. 12 (1987) 550-556.
Schippers, H., m.m.v. A.J.A. Bijsterveld, ‘Noord-Brabant en het corporatisme: romantische droom en realiteit in de lange twintigste eeuw’, Noordbrabants Historisch Jaarboek 35 (2018) 186-203.
Spengler, Oswald, Der Untergang des Abendlandes. Umrisse einer Morphologie der Weltgeschichte (2 bdn.; München en Wien 1918-1922).
Valckenier Kips, J.H., ‘Voorrede’ in: A. Meijer, Dagboek van nr. 195-3532 (Oisterwijk 1939) 7-11.
Valckenier Kips, J.H., ‘Steenen voor een fundament xxxa’, Zwart Front 6 nr. 2 (13 mei 1939).
Valckenier Kips, J.H., ‘Steenen voor een fundament xlvi’, Zwart Front 6 nr. 38 (20 januari 1940).
Wallet, B., ‘Brabants Israël de regionale identiteit van Joden in Noord-Brabant van de zeventiende tot de twintigste eeuw’, Brabants Heem 59 (2007) 129-143.
Zondergeld, G.R., Een kleine troep vervuld van haat. Arnold Meijer & Het Nationaal Front (Houten 1986).
Zuylen, B. van, ‘Dietsche wil’, Zwart Front 6 nr.2 (13 mei 1939).
Zuylen, B. van, ‘De grootheid van Dietschland in het verleden’, Zwart Front 6 nr. 13 (29 juli 1939).