Kindsheidoptochten

Reichgelt_afb 1

Afbeelding 1: Rond 1900 verschijnen de eerste foto’s van Kindsheidoptochten in de Annalen van de H. Kindsheid. De allereerste foto betreft een groep jonge kinderen uit Peru (1903). Verder drie foto’s van de optocht in Oirschot in 1911: de eerste Nederlandse foto’s in het tijdschrift.

“Het was feest in ons Oirschot den 25 juli [1911]; een gezellig-eenvoudig, godsdienstig feest, zooals men er in de Brabantsche dorpen, waar alle huisgezinnen ééne groote familie uitmaken, bij uitstek kan aantreffen. […] Vroolijk kwamen de Oirschotsche kleinen voor den dag. […] Eigenaardiger stoet dan deze zal men buiten Brabant zelden vinden. Voorop gaat de heraut, kranig te paard gezeten. Praalwagens met de H. Elisabeth, met de verschijning van Maria aan Bernadetta, met de H. Catharina, rijden langzaam voorbij. Het Kindje Jezus strekt zegenend zijn hand uit: als een kleine vredevorst staart Hij vriendelijk naar zijn makkertjes. Jezus’ vriend, St. Janneke heeft het niet zoo rustig: zijn lammetje, dat stout lammetje, wil maar niet netjes meeloopen. Nu eens springt het recht, dan weer links, dan blijft het stokstijf staan, en het arme St. Janneke moet meedoen!”

Let op: dit artikel bevat foto’s en citaten met denigrerend uitlatingen over mensen van kleur, die als kwetsend, verontrustend, of beledigend kunnen worden ervaren.

Bovenstaand artikel doet verslag van een typisch fenomeen uit de hoogtijdagen van het Rijke Roomse Leven: de kinderoptochten van de Heilige Kindsheid. Het artikel verscheen in de Annalen van het Genootschap der H. Kindsheid 62 (Tilburg, 1912), 137-141. Het was het eerste verslag van een Nederlandse Kindsheidoptocht dat geïllustreerd werd met foto’s. In veel Brabantse dorpen vonden tussen circa 1880 en 1950 deze jaarlijkse of tweejaarlijkse feesten plaats, waarbij met name de schoolgaande jeugd verkleed en op praalwagens door de straten trok. Het thema van deze processies? Alles wat met de bekering en evangelisatie van niet-katholieke volkeren te maken had. De optochten werden georganiseerd door lokale afdelingen van het Genootschap van de Heilige Kindsheid, een van de vele organisaties die zich inzetten voor de ondersteuning van de katholieke missie. In één opzicht was de Heilige Kindsheid echter uniek: de organisatie richtte zich exclusief op kinderen. Vanuit een hedendaags perspectief zijn de optochten een typerend voor de vroege twintigste eeuw: niet alleen als ritueelrijke uiting van katholiek leven in het zuiden van Nederland, maar ook vanwege de paternalistische en stereotyperende denkbeelden over andere bevolkingsgroepen waar kinderen al vanaf jonge leeftijd van werden doordrongen.

Het Genootschap van de Heilige Kindsheid

Het Genootschap van de Heilige Kindsheid werd in 1843 opgericht in het Franse Nancy, naar aanleiding van dringende verzoeken om hulp van missionarissen in China. Zij vroegen in bijzonder geld voor het opkopen en opvoeden van Chinese kinderen in hun weeshuizen. De bisschop van Nancy, Charles de Forbin-Janson, werd door mede-initiatiefnemer Pauline Jaricot op het idee gebracht om de aalmoezen ten behoeve van de kinderen ook bijeen te laten brengen door kinderen. Het genootschap werd bovendien vernoemd naar en gewijd aan het kind Jezus, oftewel de Heilige Kindsheid.

In een periode wanneer steeds meer kinderen tot hun twaalfde naar school gaan, blijkt dit initiatief een schot in de roos. Al in 1844 worden er in België en Limburg lokale afdelingen opricht. Joannes Zwijsen – die in 1853 met het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland aartsbisschop van Utrecht en bisschop van Den Bosch zou worden – richt in 1848 een afdeling in de Tilburgse parochie ’t Heike op, waarmee het genootschap in Nederland een officiële stichting wordt. Zwijsen zorgt er ook voor dat er een Nederlandse editie komt van het tijdschrift van het genootschap: de Annalen van de H. Kindsheid (vanaf 1934 bekend onder de titel De Kleine Apostel), dat vanaf 1850 uitgegeven wordt bij de door de Fraters van Tilburg gerunde ‘Drukkerij van het RK Jongensweeshuis’. In het tijdschrift (digitaal toegankelijk via Delpher) verschijnen berichten over de gruwelijke omstandigheden waarin kinderen in Azië en Afrika zouden opgroeien zonder ingrijpen van missionarissen. Daarnaast wordt verslag gedaan van activiteiten georganiseerd door de verschillende afdelingen, en worden de jaarlijkse opbrengsten per afdeling minutieus geregistreerd, evenals welke missies met welke bedragen worden ondersteund. 

Reichgelt_afb 1

Afbeelding 1: Rond 1900 verschijnen de eerste foto’s van Kindsheidoptochten in de Annalen van de H. Kindsheid. De allereerste foto betreft een groep jonge kinderen uit Peru (1903). Verder drie foto’s van de optocht in Oirschot in 1911: de eerste Nederlandse foto’s in het tijdschrift.

 

Voor kinderen, door kinderen

“De Paters-Missionarissen zitten te paard. Wat zijn ze trotsch op hun toog en op hun paard! Misschien is er meer dan één bij, die den toog dien hij slechts heden draagt, voor goed wil aanhouden, den aangehechten baard afdoen, en zijn eigen, waren baard laten groeien; als een echte missionaris paardrijden in het vreemde land, bij de [kindertjes] van Afrika zijn en hun spreken van Onzen Lieven Heer, die de kinderen zóó liefheeft, dat Hij ze, al zijn ze ook nog heel klein, met zijn eigen Lichaam wil spijzigen.”

De doelstelling van de Genootschap van de Heilige Kindsheid was drieledig. Het voornaamste doel was geld inzamelen voor het ‘, om hen vervolgens in door missionarissen geleide weeshuizen onder te brengen en een christelijke opvoeding te geven. Met het woord ‘vrijkopen’ en in de begeleidende verhalen werd gesuggereerd dat al deze kinderen in systemen van slavernij of dwangarbeid zouden opgroeien, maar dat was zelden het geval. Het betrof veelal kinderen in kwetsbare sociale posities, bijvoorbeeld omdat ze een Europese vader hadden of omdat hun ouders door omstandigheden niet voor hun konden zorgen. Een tweede, niet minder belangrijk doel van het genootschap was de missionaire opvoeding van Nederlandse kinderen, die door het genootschap leerden geven aan de minderbedeelde ander en gestimuleerd werden een voorbeeld te nemen aan het heilige kind Jezus. Tot slot waren met name de optochten ook een manier om kinderen enthousiast te maken voor een mogelijk bestaan als missionaris. 

Reichgelt_afb 2

Afbeelding 2: Veel kloosterordes en -congregaties lieten voor de optochten habijtjes in kinderformaat vervaardigen. Op de foto’s de zusjes Netty en Tiny als twee zusters Ursulinen bij de Kindsheidoptocht in Echt in 1927, een pater en een groep zusters van de Goddelijke Voorzienigheid ‘bij hun afscheid naar Brazilië’ en een missiebisschop met verschillende paters bij de optocht in Blerick in 1929.

Het Genootschap van de Heilige Kindsheid richtte zich in de eerste plaats op kinderen die de scholen bezochten van congregaties van broeders, zusters en paters. Lokale afdelingen waren op te richten vanaf twaalf leden, in een parochie of onderwijsinstituut, onder leiding van de pastoor of de rector (priester-directeur). Het getal twaalf, dat het aantal kinderjaren van Jezus symboliseert, komt diverse malen terug in de reglementen van de H. Kindsheid. De eigenlijke werkzaamheden – het bijhouden van de ledenlijsten, het innen van de contributie, het verspreiden van het tijdschrift, het regelen van de propaganda-benodigdheden en het organiseren van de Kindsheidoptochten en -feesten – werden uitgevoerd door zelatrices en een enkele zelateur. Zelatrices waren vrouwen en “het liefst wat oudere, tactvolle meisjes” uit een parochie die zich als vaste vrijwilligers inzetten voor het genootschap, (De wereldbond der kinderen, (Roermond, 1941), p. 7).

De leden van het genootschap waren kinderen vanaf hun doopsel (vaak werden pasgeborenen direct na hun doopsel ingeschreven en kregen dan een gezegende medaille op hun hemdje gespeld) tot het einde van hun leerplichtige leeftijd: aanvankelijk totdat zij 12 jaar waren, vanaf 1928 totdat ze 14 jaar oud waren. De kinderen die lid waren, baden elke avond een Weesgegroetje (eindigend op “Heilige Maria bid voor ons en voor de arme heidenkindjes”) en spaarden een halve stuiver per maand als aalmoes. Zij werden bovendien actief aangemoedigd om bij elke mis de “heidenkindjes” te gedenken in hun gebeden. In ruil daarvoor ontvingen kinderen devotieprentjes. In veel klaslokalen was een “ ingericht, met bijvoorbeeld een missiekalender, een koloniale missiekaart, een vlag, en foto’s van bekende missionarissen, ‘vrijgekochte’ kinderen en natuurlijk de Kindsheidoptochten. Er werden zelfs propagandafilms gemaakt, waarvan de bekendste Pareltje Wang en de H. Kindsheid uit 1927 is. Zo werden kinderen van jongs af aan onderdeel gemaakt van de katholieke beschavingsmissie.

Naast deze dagelijkse verplichtingen waren er diverse feestdagen die in het teken stonden van de Heilige Kindsheid. De twee hoofdfeesten waren het winter- en het zomerfeest. Het winterfeest werd gevierd tussen Kerstmis en Maria Lichtmis op 2 februari, omdat deze periode in het teken stond van de verering van het kind Jezus. Het zomerfeest viel doorgaans tussen de tweede zondag na Pasen en eind mei: de periode waarin kinderen meestal de Eerste Heilige Communie doen, zodat de beide vieringen gecombineerd konden worden. De Kindsheidsoptochten ontstonden als onderdeel van dit zomerfeest, in de tweede helft van de negentiende eeuw. Waarschijnlijk komt het gebruik voort uit de kinderprocessies die reeds voor de eerste communicanten werden georganiseerd, waarbij zij in processie naar de kerk trokken, het liefst zo prachtig mogelijk uitgedost en met kransen getooid. Bij het zomerfeest van de Heilige Kindsheid werd soms ook het versierde beeld van het kind Jezus door ‘bruidjes’ naar de kerk begeleid. 

Reichgelt_afb 3

Afbeelding 3: Op straat werden de praalwagens en groepen vaak begeleid door de fanfare en meelopende parochianen. Links een zuster Karmelietes op een wereldbol met Engelbewaarder en missiekinderen in Echt in 1936. Rechts optochten in San Hosé (Aruba) in 1953, in Culemborg in 1955 en Blerick in 1929. Op de laatste foto een wagen voorstellende de missieschool in Laguna, Brazilië, waar de collecte voor bestemd was.

De optochten

De eerste vermelding van een Kindsheidoptocht met uitgebreidere kostumering komt uit Geldrop: op 15 mei 1876 werd de processie daar opgeluisterd door “de Driekoningen, ieder in zijn eigenaardig kostuum, de herders, benevens het Kindje, onder een allerliefst troontje, dat door bruidjes werd gedragen, omringd van vier Engeltjes, terwijl de Heilige Joannes, Voorlooper des Zaligmakers, gemakkelijk te erkennen was, aan zijn haren kleed, en zijn levend lammetje, dat hij aan de hand geleidde, ”(Annalen van het Genootschap der H. Kindsheid 27 (Tilburg, 1877), 7). Waar de processies eerst vóór de mis plaatsvonden, verandert dat rond de eeuwwisseling: eerst de kerkelijke viering – vaak met preek van missionaris waarin de ellendige toestand van de arme kinderen in de missielanden nog eens sterk werd onderstreept – dan overige feestelijkheden. 

“Daar eindelijk komt de grote praalwagen. Hij stelt eene kapel voor. Voorop twee Zwitsers, zooals die welke de wacht houden in het Vaticaan. Aan beide kanten zitten de kinderen, die het geluk hebben, reeds zoo vroeg de H. Communie mogen te ontvangen. Vóór het altaar, tusschen een groep kardinalen, staat de Paus. Zijn wit gewaad, zijne driekroon, geven hem een eerbiedwaardig voorkomen. Hij toont de H. Hostie, stralend boven het altaar, aan de kleinen die voor hem zitten.”=

De aanvankelijk kleinschalige optochten groeien in het begin van de twintigste eeuw tot een indrukwekkende manifestaties van katholiek leven. In de jaren 1920 en 1930, als de Heilige Kindsheid zijn hoogtepunt beleeft, bestaan de optochten vaak uit tientallen verschillende groepen en praalwagens. De groepen zijn meestal gecentreerd rond een hoogwaardig figuur: een heilige (vaak één van de beschermheiligen van de Heilige Kindsheid, zoals Jozef, Vincentius, de Engelbewaarders, Theresia, Willibrord of Franciscus Xaverius), een missionaris, een bisschop of zelfs de paus. Deze gewilde rollen waren doorgaans weggelegd voor de kinderen uit de hoogste klassen: hoe hoger je leeftijd, des te hoger je rang in de processie. Praalwagens en attributen zorgden voor verdere omlijsting: een kapel, een missieschool of -post, een vertrekkend schip, een paard of schaap, palmtakken, vaandels en schilden met stichtelijke teksten. 

Reichgelt_afb 4

Afbeelding 4: (Bescherm)heiligen waren een populair thema. Links de Engelbewaarder en Jeanne ‘d Arc van de burgerscholen van de Zusters van Liefde van Tilburg in Delft, 1921. Rechts de H. Philomena en Engelbewaarder bij een optocht georganiseerde door de Zusters van Liefde van Schijndel in Montagne (Curaçao), 1955.

 

Stereotyperende kostuums en hiërarchische verschillen

De centrale figuur werd omringd door groepen jongere kinderen in bijpassend kostuum: kardinalen, zoeaven, missionarissen, missiezusters, engelen, bruidjes en natuurlijk de groep waar het officieel allemaal om draaide: kinderen uit de missielanden. Deze laatste groepen werden op stereotyperende wijze betiteld en afgebeeld: de “Roodhuiden”, “Javaantjes”, “Chineesjes”, “Mohammedanen” en “slaafjes” hebben donker geschminkte gezichten en lompen aan het lijf. Op de foto’s is het contrast tussen de ‘waardige’ en piekfijn geklede missionarissen en de ‘armzalige’ kinderen goed te zien: de laatsten hebben bijeengeraapte kleding, slordige haren en soms zelfs blote voeten. Het zijn vaak erg jonge kinderen en duidelijk de minst populaire rollen.

Reichgelt_afb 5

Afbeelding 5: Kinderen uit de missielanden werden in de optochten op stereotyperende verbeeld, in tegenstelling tot de religieuzen. Linksboven verklede kinderen in de mis in Culemborg in 1955. Rechtsboven een groep voorstellende een grote missiebus, omringd door jongens met zwartgeschminkt gezicht en pruik die als ‘Afrikaanse kinderen’ om aalmoezen vroegen bij de optocht in Blerick in 1929. Onder twee foto’s van de optocht in Delft, 1921: links een groep witte paters met een slavenhandelaar en tot slaaf gemaakte kinderen – op het bord staat ‘Te koop voor honderd gulden’. Rechts zusters van Liefde met ‘Javaanse meisjes’.

Het creëren van hiërarchische verschillen tussen groepen mensen speelde niet alleen bij de Kindheidsoptochten, maar was het kernpunt van christelijke beschavingsoffensieven in de koloniën. Europees-christelijke normen en waarden op het gebied van gezinsleven, taal, religie, onderwijs, kleding, arbeid en cultuur werden beschouwd als superieur. Ze werden gezien als logisch eindpunt van een lange evolutie naar beschaving en werden eenzijdig opgedrongen aan de bevolking. Gemeenschappen en individuen die afweken van deze normen en waarden werden als ‘achtergebleven’ en ook 'minderwaardig' beschouwd en behandeld.

Het ‘beschaven’ en bekeren van deze gemeenschappen was het doel van de missie. Missionarissen richtten zich vaak in de eerste plaats op kinderen en redeneerden daarbij vanuit de ‘nood’ waarin kinderen in de missielanden in zouden verkeren: het ging dan om zowel ‘stoffelijke’ nood (gebrek aan voedsel en een dak boven het hoofd, de dreiging van fysiek geweld) als ‘zedelijke’ nood (het gevaar van een ‘heidense’ opvoeding en gebrek aan christelijke normen en waarden, discipline, arbeidsethos). In hun tehuizen en internaten konden de missionarissen ‘hulp’ bieden, aan individuele kinderen en de samenleving als geheel. Daarmee krijgen hun initiatieven in opvoeding en onderwijs per definitie een humanitair karakter. Inderdaad droegen deze bij aan de scholing van verschillende bevolkingsgroepen, anderzijds hield het gesegregeerde onderwijs die groepen ook ‘op hun plek’ in sociaal-economisch opzicht. Enerzijds boden die instellingen sommige kinderen kansen om zich maatschappelijk te verbeteren. Anderzijds gaven missionarissen met die Europees-christelijke vorming en onderwijs hun pupillen het idee dat zij ‘beter’, ‘verder ontwikkeld’ of ‘meer waard’ waren in de koloniale samenleving dan hun eigen ouders of gemeenschappen.

In de Kindheidsprocessies school ook een competitief element: het was uitgelezen kans om als dorp of parochie te laten zien hoe groot, vroom, ijverig, inventief en vrijgevig je als gemeenschap was. De processies werden steevast vergezeld door een grote schare collectanten, vaak ook in bijpassend kostuum gestoken. Sommige congregaties huurden professionele studiofotografen in om alle groepen en alle kostuums – maatwerk waar veel tijd en moeite in moet hebben gezeten – vast te laten leggen. De collecties van het Erfgoedcentrum van Nederlands Kloosterleven bevatten twee pakjes die zijn vervaardigd voor de Heilige Kindsheidoptochten: een Kruisherenhabijt en Karmelkleding voor het spelen van het kleine Theresia. De foto’s waren een mooi aandenken voor de kinderen en hun ouders; vaak staan alle namen van de geportretteerden zorgvuldig op de achterzijde genoteerd. Daarnaast waren ze een belangrijk propagandamiddel en illustreerden ze de jubelende verslagen in lokale bladen en landelijke tijdschriften over de optochten, de aantallen groepen en wagens, en natuurlijk over het bedrag dat was opgehaald. Toch waren de optochten bovenal een universeel verschijnsel: ze werden georganiseerd door chique pensionaten en eenvoudige dorpsscholen, met pupillen van de bewaarschool en leerlingen van de hoogste klassen, in Nederlandse parochies én in de missielanden zelf.

Reichgelt_afb 6

Afbeelding 6: Ook in de Nederlandse koloniën waren afdelingen van de H. Kindsheid en werden optochten georganiseerd. De verbeelding van de verschillende bevolkingsgroepen in missielanden was daar beduidend minder stereotiep. Linksboven een meisje in koto en angisa in San Hosé (Aruba) in 1953. Rechtsboven de H. Fatima geflankeerd door twee Zusters van Liefde van Schijndel in Montagne (Curaçao), 1955. Bij de optocht in San Hosé liepen overigens ook groepen met een opvallend seculier thema mee: cowboys en indianen.

 

Einde aan de Kindsheidoptochten

Tijdens de Tweede Wereldoorlog liggen veel activiteiten van de Heilige Kindsheid zo goed als stil. In 1942 vaardigt de Duitse bezetter een publicatieverbod uit voor De Kleine Apostel, net als voor alle andere missietijdschriften. Omdat de optochten niet plaats kunnen vinden, organiseren scholen in plaats daarvan steeds vaker missietoneelstukken. Na de oorlog functioneert het genootschap al spoedig weer als vanouds: de optochten starten weer op, het tijdschrift verschijnt weer in vooroorlogse oplagen en de donaties stromen weer binnen. Tegelijkertijd zet verandering in. Het doel van de internationale missieactie verschuift na de oorlog steeds meer naar het ondersteunen van de opbouw van lokale kerken met een lokale clerus. Ook de toon en aard van de “missionaire opvoeding” die Nederlandse kinderen ontvangen via het genootschap verandert mee. Een belangrijk doel wordt het bestrijden van vooroordelen over de “wreedheid, domheid en luiheid” van niet-westerse bevolkingsgroepen – vooroordelen die decennialang gepropageerd waren in de dramatische verhalen die door het genootschap zelf werden verspreid. In plaats daarvan wil het genootschap benadrukken dat “kinderen overal in de wereld hetzelfde zijn als de kinderen in Nederland: kinderen van God”. Om uiting te geven aan dat ideaal wordt op 17 mei 1952 de . Het lijkt erop dat daarmee langzaamaan een einde kwam aan de Kindsheidsoptochten. In de tweede helft van de jaren ’50 wordt nog sporadisch een optocht georganiseerd, maar vanaf 1960 komt definitief een eind aan het ooit zo populaire volksfeest.

 

Bronnen

Onbekend, De wereldbond der kinderen: pauselijk genootschap der H. Kindsheid (statuten, reglement, aanbevelingen, geschiedenis enz.), Roermond, 1941.

Willemsen, J., Bijdragen aan de wereldkerk: de geschiedenis van MISSIO / Pauselijke Missiewerken Nederland 1822-1997, Den Haag, 1997.

Monteiro, M., M. Derksen, en M. Reichgelt, ‘Kinderen redden?’, in: Magnetische knopen, Koning en de monarchie en Kinderen Redden, 12, Nijmegen, 2023, 52-87. Online toegankelijk.