Tankjongens
"Dus dit is Nederland? (…) ik zie geen meiden zoals in de affiches in de reisbureaus. Je weet wel, die op klompen in opbollende broeken en van die mutsen met meeuwenvleugels. (….) Er is ook weinig kans op meisjes op dit stuk weg met Moffen aan beide kanten. (…) Ik kan het niet geloven. (…) Het is toch idioot om te beweren dat helemaal van hier, Sint Ole-in-the Road, of hoe het ook mag heten." "Sint-Oedenrode." "OK! … om te beweren dat langs de hele weg van hier tot Nijmegen en Arnhem – wat? Dertig mijl of meer? – om te beweren dat er Duitsers aan weerszijden van de weg ingegraven zijn…"
Desondanks bleek het wel degelijk te kloppen en was de vijand dichterbij dan gewenst. Het was zondag 15 oktober 1944 en het 1ste bataljon van de Northamptonshire Yeomanry arriveerde in Noord-Brabant. Een van de militairen was de twintigjarige soldaat Ken Tout, schutter in een van de Sherman tanks waarmee de eenheid was uitgerust.
Dit gesprek typeert de gebruikelijke verwarring waarmee de mannen onderaan in de pikorde in het leger zich dagelijks geconfronteerd zagen: vage orders van bovenaf en volstrekte onduidelijkheid over het hoe en waarom van de bevelen. De gewone infanterist, genist of tanksoldaat kreeg vrijwel altijd alleen maar te horen: daar naartoe, daar aanvallen, daar mijnen leggen, daarop schieten. Ook de dagboekaantekeningen van Ken Tout getuigen hiervan. Maar waarom bevonden Ken Tout en zijn tank zich eigenlijk half oktober bij Sint-Oedenrode? En wat was het 1ste bataljon van de Northamptonshire Yeomanry voor eenheid?
Tankeenheden
Hoewel ook Amerikanen, Canadezen, Polen en Nederlanders deel uitmaakten van de geallieerde troepen in Noord-Brabant, was het leeuwendeel van de bevrijders afkomstig uit Engeland. Dat had te maken met de verdeling van de geallieerde invasiemacht. Twee, later drie, Amerikaanse Legers onder generaal Bradley vochten in het gebied van Zwitserland tot en met Limburg. Montgomery was verantwoordelijk voor het front ten noorden daarvan, dus de rest van Nederland, met zijn twee legers, één Canadees en één Brits, verzameld in de 21st Army Group. Net als andere legers in 1944 bestond ook het Britse uit verschillende soorten eenheden. De kern van ieder leger werd gevormd door divisies. Er bestonden in de basis twee soorten: de infanteriedivisies, opgebouwd rond soldaten die te voet vochten, en pantserdivisies, die met tanks opereerden. Het Duitse leger introduceerde daarnaast een mengvorm, de pantsergrenadierdivisie.
Daarnaast had het Britse leger ook losse tankeenheden, die ingezet konden worden afhankelijk van de situatie. De Britse legerleiding had bedacht dat er twee types moesten zijn: de armoured brigades (pantserbrigades) en de tank brigades. De eerste zouden opereren met lichte en middelzware tanks, waaronder de Amerikaanse Shermans, en waren vooral gericht op het forceren en benutten van een doorbraak. Snelheid was dan ook een essentieel onderdeel van hun manier van opereren. Het tweede type tankeenheid ging met zwaardere, wat langzamere tanks van het type Churchill de strijd aan. Deze bataljons ondersteunden in de eerste plaats de infanterie. Dit onderscheid bleek na de landing in Normandië in de praktijk al snel niet alleen onzinnig, maar tevens onwerkbaar, want ook de armoured brigades werden voortdurend ingezet ter ondersteuning van de infanterie en in de loop van 1945 verdween uiteindelijk de naam tank brigades.
Mannen uit het hart van Engeland
Een van die snelle, onafhankelijke eenheden was de 33 Armoured Brigade, die onder bevel stond van brigadegeneraal Henry Balfour Scott. Zijn brigade bestond weer uit drie afzonderlijke bataljons. Een daarvan was het 1ste bataljon van de Northamptonshire Yeomanry, de eenheid waarin Ken Tout diende. In oktober 1944 waren de andere twee: 1st East Riding Yeomanry en 144th Royal Armoured Corps. De brigade vocht een groot deel van de tijd ter ondersteuning van de 51st (Highland) Division, ook in Noord-Brabant. De ingewikkelde naam verdient enige uitleg. Yeoman is een middeleeuwse Britse term, verwant aan ons woord 'jongmens', en betekende kleine landeigenaar of vrije boer. Deze vrije boeren vormden in de achttiende eeuw een vrijwillige cavalerie in het Britse leger, waarbij ze hun eigen paard meenamen. In het geval van Ken Touts eenheid ging het om mannen uit Northamptonshire, een graafschap midden in Engeland. De leiding over het 1ste Bataljon had luitenant-kolonel Doug Forster. Ken Tout omschreef zijn superieur als volgt: "Kolonel Doug was een grote kerel die nog het meest weg had van een grote warme teddybeer, hoewel hij bekend stond om zijn lef. (…) De kolonel had die kalme uitstraling van bedachtzaamheid en begrip, die beter vielen bij de Yeomen dan het hysterische gebral van de lievelingen van de oorlogsjournalisten zoals Montgomery en Patton."
Ken Tout diende in het C Eskadron, een van drie eskadrons. Zijn directe commandant was majoor David 'Hank' Bevans. Een Sherman tank telde vijf bemanningsleden. In de tank van Tout waren dat de commandant, korporaal Ken Snowdon, chauffeur Tucker, schutter/richter Ken Tout, lader Stan Hicken en radioman (en co-driver) Rex Jackson. De mannen zaten op elkaar gepropt in de relatief kleine tank: "Er was weinig ruimte in de koepel. Een schouder hing tegen het kanon en de andere tegen de bepantsering. Mijn ogen zaten tegen de periscoop gedrukt, ik moest allebei de handen gebruiken om de koepel te laten draaien en mijn voeten rustten op de afvuurknoppen."
Het 1ste bataljon van de Northamptonshire Yeomanry had zijn vuurdoop gekregen in Normandië, waar het op D-Day, 6 juni 1944, geland was op Gold Beach. Het eerste serieuze gevecht vond plaats op 26 juni 1944 bij La Taille. De zwaarste strijd had de eenheid in augustus moeten leveren bij het sluiten van de zogenoemde 'Zak van Falaise', een gebied tussen Falaise en Argentan waar een enorme Duitse troepenmacht ingesloten was geraakt die met alle macht probeerde uit te breken. Ook het 2de Bataljon vocht in Normandië. Dat kwam echter zo zwaar geschonden uit de strijd tevoorschijn dat het opgeheven moest worden. De meeste overlevenden werden toegevoegd aan hun kameraden van het 1ste om de opengevallen plekken in te vullen. De reactie in Ken Touts eenheid in september was er een van opluchting: "Nu hebben we tenminste een ervaren eskadron. Niet van die groentjes zoals in juni." Begin september assisteerde het 1ste bataljon van de Northamptonshire Yeomanry voor de eerste keer de 51st (Highland) Division bij de aanval op de belangrijke Franse havenstad Le Havre. Het was de start van een nauwe samenwerking die tot begin 1945 zou duren. Na afloop van deze operatie was er een periode om de verliezen aan te vullen en even uit te rusten. Dat duurde enkele weken. Begin oktober werd de hele 33 Armoured Brigade vanuit Frankrijk verplaatst naar Nederland.
Are you Dutch?
De aankomst in Noord-Brabant half oktober leidde tot het eerste contact tussen de Yeomen en Nederlanders. De gesprekken met de Brabanders ontaardden aanvankelijk in een Babylonische spraakverwarring. Ken Tout beschrijft hoe de lange kolonne van 73 tanks plus tientallen jeeps en vrachtwagens tussen Eindhoven en Sint-Oedenrode over de weg kroop. Nadat een enthousiaste burger op een van de Sherman tanks was gesprongen ontspon zich een vreemd gesprek.
"De kolonne was voor de twintigste keer tot stilstand gekomen toen een man in burgerkleding plotseling op de tank sprong. Hij klom op de koepel en omarmde Reg [Spittles] zodat Reg bang was dat hij gewurgd werd. 'Laat me los, man!', schreeuwde hij. (…) Zwaaiend met zijn Stengun, die op de koepel lag, vroeg hij: 'Ben jij Dutch?' De man staarde hem een ogenblik angstig aan. 'Dutch!', snauwde Reg, terwijl hij met zijn Stengun op de koepel klopte. 'Ben jij Dutch, Kamerad'" "'No! Nein! Nee! Niet Deutsch! Niet Deutsch – ik!'"
"Wat ben je dan? Belgisch? – als je niet Dutch bent?"
De man was zenuwachtig, bleek, bang en aarzelend. "No! Ik – is geen Belg! Niet Deutsch. Ik – is Hollander."
"Oh, Holland. Dus wij zijn nu in Holland, en jij bent Dutch!"
De Nederlander herhaalde zijn eerdere protesten en eindelijk viel het kwartje bij korporaal Reg Spittles: "Oh, nou begrijp ik het. Een Duitsman is een Duitser en geen Dutchman. En wij zijn in ieder geval in Holland."
Voor majoor Bevan, de commandant van het C Eskadron en Touts directe superieur, was het na aankomst bij Sint-Oedenrode glashelder dat de komende strijd heel anders zou verlopen dan in Normandië. Hij waarschuwde zijn mannen:
"We vallen weliswaar aan als eskadron met negentien tanks. Maar in de ondergelopen velden en tussen de Nederlandse kanalen zal het meestal in linie achter elkaar zijn, net als Nelson bij Trafalgar. Een tank en één infanterist naast elkaar op een smalle weg met de rest erachteraan. De Duitser hoeft het niet tegen ons op te nemen met een eigen eskadron. Slechts één 88 mm kanon (…) of één uitkijkpost in de plaatselijke kerktoren of één dappere infanterist in de bocht van de weg met een Panzerfaust [antitankwapen – JD] en we worden al gedwongen te stoppen, positie in te nemen, te wachten, naar voren te kruipen, oponthoud…"
Zijn woorden zouden profetisch blijken voor de acties van de Britse (en Canadese) tanks in Noord-Brabant.
Operatie Colin
Zoals beschreven in het verhaal van James Nairne, begonnen de Highlanders op 23 oktober 1944 met operatie Colin, hun aandeel in de bevrijding van Noord-Brabant. Nadat Schijndel was bevrijd, kwam ook Ken Touts eenheid in actie. Zoals altijd was het begin van een operatie een mengeling van spanning, verveling en bovenal angst.
"De gruwelijke angst voor de bocht in de weg. En de wetenschap dat er altijd bochten voorbij de bocht zijn. (…) Sergeant Warren tuurt gespannen voor zich uit, hij probeert door de nevel heen te kijken om vijandelijke tanks te vinden waar er geen zijn. Zijn bemanning drukt de ogen tegen de periscopen in een poging hun beperkte blikveld te vergroten. Ze grijpen hun ijskoude hendels nog strakker vast. Ze persen hun billen in hun stoeltjes, alsof dat enige veiligheid biedt, maar ze staan tegelijk op het puntje van hun tenen alsof ze ieder moment een sprint kunnen beginnen. En ze denken maar aan een ding… ACTIE! Verder naar achteren is het weer de gebruikelijke tijd van wachten, de spooktijd, de tijd om aan een amulet te friemelen of iets nutteloos te doen. (…) Zelfs vooraan in de voortkruipende, heen en weer schuivende Shermans net achter de verkenningstanks die de kolonne leiden, gebeurt er niets, met een eindeloze eentonigheid, zodat je gedachten af beginnen te dwalen en je op een ander niveau begint te functioneren. Handen aan de hendels en actieve hersencellen die zich concentreren op handen, ogen, zichtbare landschappen; hersencellen op een lager niveau schakelen over op herinneringen, boze voorspellingen of frivole fantasieën."
Maar dan is er opeens de confrontatie, op die eerste dag ten zuiden van Sint-Michielsgestel, met de brute werkelijkheid van Duits antitankgeschut.
"De namiddag explodeerde. Het Van Dijck-schilderij met daarop een vredig Nederlands landschap spatte uiteen in een hel van vuur, bloed, angst en chaos. Vuur klapte tegen de tank aan. Witheet en oogverblindend licht. Een orkaanwind vloog schreeuwend langs de oren. Staal regende uit de koepel. Regende naar binnen. Donder gevolgd door vuur. De tank schudde en trilde als een stervende olifant."
Voor een tanksoldaat kwam de dood vaak in een andere vorm dan voor een infanterist. De laatste stierf soms door een ogenschijnlijk onbenullige granaatscherf, bloedend uit vreselijke wonden, of verdween gewoon in een verblindende explosie. Voor een lid van een tankbemanning was het meestal anders, niet minder erg. Vuur was de grote vijand. De Sherman tank waarmee de Northamptonshires opereerden, was een middelzware tank van 30 ton van Amerikaans ontwerp. Hij was mechanisch betrouwbaar, werd in grote aantallen geproduceerd en was eenvoudig in gebruik. Maar hij had ook enkele nadelen: hij was met maximaal 40 kilometer per uur niet echt snel, zijn 75 mm kanon was niet krachtig genoeg tegen de nieuwste Duitse tanks, zijn bepantsering was relatief dun – 50 tot 80 mm – en, het ergste, wanneer de Sherman werd geraakt, vloog hij gemakkelijk in brand. Dat leverde de tank cynische bijnamen op zoals Tommy Cooker en de Ronson, naar de populaire Amerikaanse aansteker die het altijd deed...
Werd een tank geraakt door een granaat, dan ging dat volgens Ken Tout op deze manier:
"Eerst op afstand een verblindende flits; als tweede een allesomvattend licht waarin je hele wereld verdwijnt; ten derde, de donkere vegen van desintegrerende voorwerpen; ten vierde, de schok van een keiharde granaat die tegen het solide, onbeweeglijk pantser aan klapt; ten vijfde, een trekkend gevoel aan je ogen en neusgaten, het klappen van je trommelvlies, de lippen die opengetrokken worden, je longen die worden leeggezogen door de onzichtbare ontploffing; ten zesde de benzine-aangedreven accu-oplader in de koepel die verandert in een alles verschroeiende vlam; ten zevende oorverdovende knal na knal; ten achtste, de nog fellere vlammen door de benzine in de motor en de brandstoftanks; ten negende, de beginnende doodsangst als je je realiseert wat er gebeurt; als tiende, de dwangbuis omdat je je niet meer kunt bewegen, de alles verlammende, overweldigende angst, het schroeien van de spieren; als elfde de allesomvattende pijn als bij een martelaar die levend verbrand wordt op de brandstapel, maar een martelaarschap waarvan alles in een moment wordt gecomprimeerd; als twaalfde de worsteling van de geest om uit het gemartelde lijf te ontsnappen uit deze levende hel naar de verlossing van de dood; en als dertiende, als je nog lang genoeg leeft tenminste, de stank van verbrand vlees, van jezelf, vermengd met die laatste gevoelens – het verlies van de geliefde, rouwend – je jeugd weg – je leven verspild – onbeschrijflijke pijnen – de laatste vernedering van ingewanden die leeglopen."
Tout zelf overleefde de oorlog, maar zoals veel van zijn kameraden maakte hij wel eens mee dat zijn tank werd geraakt. Bovenstaande beschrijving is dan ook meer dan louter fantasie.
Oorlog is afschuwelijk, maar waarover zelden gesproken wordt, is dat de adrenaline in het bloed van militairen tijdens gevechtsacties ook een stimulerend effect heeft. Schieten, zeker op afstand, krijgt dan iets aantrekkelijks. Ken Tout was daar heel eerlijk over bij zijn beschrijving van een actie op 24 oktober ten westen van Halder, tussen Sint-Michielsgestel en Vught. Zijn Sherman was net gearriveerd bij de brug in de Vughterweg over het Halse Water, ook wel de Essche Stroom genoemd. Tout kreeg opdracht de tegenoverliggende oever en de huizen aldaar te bestoken met het kanon van zijn Sherman tank. Zodra het kanon was geladen, sloeg de lader op het been van de richter. Die trapte het voetpedaal in en de 75 mm granaat vloog naar het doel.
"Het was fascinerend, zelfs spannend, zeg maar opwindend, om aan de hendels te zitten en waaiervormige vlammen van vuur en dood af te vuren, en zo grote explosieve ladingen vol dood en verderf naar de andere kant van de rivier te jagen. Je ziet heel vaag vijandelijke soldaten als konijnen wegrennen op zoek naar een schuilplaats. Voren in het gras vatten vlam. Muren vallen om. Raamopeningen splijten open. Deuren versplinteren. Bomen buigen onder de storm van glimmend lood en gerafeld ijzer."
Bruggen
Na de bevrijding van Sint-Michielsgestel trok het 1ste bataljon van de Northamptonshire Yeomanry verder samen op met de 51st (Highland) Divisie. De rol van het tankbataljon was om vuursteun te verlenen aan de infanterie. Dit betekende dat zij de opmars, die in horten en stoten verliep, op de voet volgden. Bij verplaatsingen over langere afstand reden de infanteristen vaak mee achter op de Sherman tanks. Dat was niet ongevaarlijk, want wie eraf viel, kon onder de rupsbanden van de volgende terecht komen. Toch gaven de Schotten over het algemeen de voorkeur aan meerijden boven het afleggen van grote afstanden te voet. Een constant terugkerend element in het verhaal van de Northamptonshires tijdens Operatie Colin is dat zij en de Highlanders iedere keer als ze bij een brug kwamen, die vlak voor hun neus door de vijand werd opgeblazen. Dit was een beproefde tactiek van de Duitsers om tijd te winnen en uitermate succesvol in de waterrijke Meierij.
Er waren een paar momenten waarop de Northamptonshires na de doorbraak op 26 oktober echt in actie moesten komen. De eerste keer was na de inname van Loon op Zand, door de Yeomen meteen omgedoopt in "Lunacy on the Sands" (gekheid op het zand). Hier moest het C Eskadron van Ken Tout samen met de 2nd Seaforth Highlanders dwars door de Loonse en Drunense Duinen oprukken naar het noorden. Vanwege de overal aanwezige mijnen duurde deze klus twee dagen, die pas in de avond van 29 oktober geklaard was. De tweede actie vond plaats bij Raamsdonk, bij de Lambertuskerk. Daar kwam het tot een mini-tankslag toen het C Eskadron samen met de infanterie van de Black Watch het laatste stukje tot de brug van Keizersveer moest afleggen. De Duitsers hadden bij de kerk de laatste verdedigingsring rond de belangrijke brug gelegd. Niet minder dan drie Duitse rupsvoertuigen, twee Sturmgeschütze en één Hetzer, gesteund door vijf halfrupsvoertuigen, hadden een hinderlaag opgesteld.
De Duitse opzet, de Britse kolonne tegenhouden, lukte weliswaar, maar de prijs was erg hoog. Na het gevecht bleven dertien voertuigen vernield achter op het slagveld, alle Duitse en vijf Britse. In totaal sneuvelden in dit korte, maar hevige gevecht zes Schotten, twee Northamptonshires en vermoedelijk twaalf Duitsers. Zo'n tachtig militairen raakten gewond. De offers vielen uiteindelijk voor niets. Nog tijdens het gevecht rukten de Schotten via een alternatieve route op naar Keizersveer. Ken Tout zag hoe de lichamen van zijn kameraden uit de tanks werden gehaald.
"Je leunt voorover, tilt hem op en trekt hem, in zijn geheel of in stukken, uit de weg. (….) Er is geen tijd voor fijnzinnigheid, sympathie of gevoeligheden. Toch lijken momenten en seconden en minuten soms maanden en jaren waarin ik mijn afschuw over het kapotgereten vlees, het gutsende bloed en de stank van darmen die ontspannen in de dood, wegslik (…). Nog geen moment geleden zaten we samen te lachen om een of andere domme grap."
Om tien uur 's avonds ging de brug bij Keizersveer de lucht in en was Operatie Colin ten einde. Intussen werden de gevangengenomen Duitsers afgevoerd. Ken Tout was jaloers op de vijand: "Kijk eens naar die glimlachende schooiers. Ze gaan het leger verlaten. Einde. Hun oorlog zit erop. Gerieflijke onderkomens in Engeland. Genoeg te eten. Routineklusjes. Zij hoeven niet meer te doden of te sneuvelen. Zich niet meer af te vragen wat er voorbij de volgende bocht in de weg ligt."
Op de hei
De laatste grote offensieve actie in Noord-Brabant waaraan het 1ste bataljon van de Northamptonshire Yeomanry deelnam, was operatie Guy Fawkes. Deze had tot doel het Duitse bruggenhoofd tussen Waalwijk en 's-Hertogenbosch in te nemen. De tanks werden deze keer gebruikt als artillerie. Met andere woorden: hun kanonnen moesten, samen met het overige geschut van de Highlanders, op doelen schieten die ze niet rechtstreeks konden waarnemen. Deze nieuwe taak was nog een hele opgave. Luitenant-kolonel Forster gaf kapitein Tom Boardman de leiding over de uitvoering. Boardman was net weer terug bij het regiment nadat hij in Normandië zwaargewond was geraakt. Forster vroeg hoe goed Boardman in wiskunde was. Op de vraag hoeveel tijd hij kreeg om die kennis op te frissen, antwoordde Forster: "Geen." Boardman kreeg de opdracht de tanks van de Northamptonshire Yeomanry op één lijn op te stellen van west naar oost. Hij moest zelf maar de kompashoek uitrekenen waaronder het geschut moest schieten. "Maar vergeet niet het verschil tussen het magnetische en het geografische noorden."
Aan het begin van de middag van 4 november werden de 48 Sherman tanks opgesteld op het open terrein van de Hoge Heide, tussen Giersbergen en Distelberg, parallel aan en ongeveer een kilometer ten noorden van de Oude Bossche Baan. Hun doelen waren de kerk en watertoren in Vlijmen, mogelijke observatiepunten voor de vijand. Alleen de Shermans van de Northamptonshire Yeomanry, die waren uitgerust met een 75 mm kanon, deden mee aan de beschieting. De 24 zwaarder bewapende Fireflies, Shermans uitgerust met het Britse 17-ponder kanon, bleven in reserve. Hoewel Boardman zijn berekeningen vijf keer was nagelopen, ging het toch mis bij het inschieten. De waarnemer bij het kanaal gaf door dat hij de inslagen van de eerste granaten helemaal niet had gezien. Ongeloof en opwinding waren het gevolg in Forsters hoofdkwartier. De volgende granaatinslagen werden wel waargenomen, maar die waren allemaal in het Afwateringskanaal. Toen kwam de aap uit de mouw: Boardman had gecompenseerd voor het verschil tussen het geografische en het magnetische noorden, maar naar de verkeerde kant. Nadat het probleem was opgelost, was het wachten op H Hour, het moment waarop de beschieting moest beginnen.
"Het was verbazingwekkend hoe stil 48 tanks en ongeveer 400 man konden zijn. Een dassenfamilie had langs kunnen komen zonder te schrikken van een abrupte beweging of zacht gemurmel." Toen was het zover. Het commando ‘Vuur!’ werd gegeven om half vijf. Het lawaai dat losbarstte over duin en bos was oorverdovend. "Het vuur, de vlammen zelf, die het commando 'Vuur' begroette was overweldigend (…). En dan was daar de hitte van de lopen. De temperatuur in de open lucht klom in een paar seconden een paar graden. En bleef maar stijgen."
Vuurwerk
Rex Jackson, boordschutter in dezelfde tank als Ken Tout, beschrijft hoe zenuwslopend zelfs deze betrekkelijk ongevaarlijke klus voor de Yeomen kon zijn:
"We kregen tweehonderd granaten per Sherman. (…) De granaten moesten worden aangegeven door de chauffeur en mijzelf. We openden de containers, die ieder drie granaten bevatten, en gaven ze tussen de salvo's door aan de [drie mannen in] de koepel. Na een paar salvo's kregen we een weigeraar. De voorgeschreven procedure was nog een keer proberen. Als hij dan weer weigerde, moest de lader het sluitstuk openen en kijken of de slagpin wel had gewerkt – die kon namelijk afgebroken zijn. Zo ja, dan moest je een kwartier wachten, want de granaat kon alsnog afgaan. Maar bij deze gelegenheid moesten we doorgaan met schieten en dus werd elke weigeraar eruit gehaald en aan de chauffeur of mij teruggegeven. (…) Ik pakte zo'n granaat en was doodsbang. Stel je het tafereel eens voor: ik met mijn overactieve verbeelding, een pikdonkere nacht, de andere tanks vurend als idioten, waarbij hun mondingsvlammen het hele terrein oplichtten en ik die daar stond met een niet ontplofte granaat terwijl ik me afvroeg wat ik met dat kreng moest. Ik legde hem dan maar voor de tank al was het alleen maar omdat de rest achter de tank lag. (…) Tijdens deze beschieting hadden we drie weigeraars, maar iedere keer was ik net zo bang als bij de eerste. Eén keer was ik met zo'n ding net bij de voorkant van de tank toen die vuurde. Ik dacht dat het kreng in mijn hand was afgegaan!"
Zelfs de stilte nadat de laatste granaat, anderhalf uur na de eerste, was afgevuurd, maakte indruk.
"Er werd gezegd dat toen het geluid van de barrage wegstierf, op een paar verlate knallen na van trage kanonnen, niemand sprak, niemand bewoog, niemand een bericht doorgaf via de radio en dat een hele lange tijd waarvan niemand de lengte noteerde, noch de kolonel, noch de inlichtingenofficier, Tom Boardman of de eskadronscommandanten. Zoals vaker waren de stilte en het duister en het totaal gebrek aan enige beweging op een of andere manier schokkender en pijnlijker dan de beschieting zelf."
Naderhand
Deze actie zou de laatste zijn van het regiment op Brabants grondgebied. Net als de andere eenheden in Ritchie's XII Corps vertrok de Northamptonshire Yeomanry naar de Peel, waar een nieuwe strijd wachtte. Opnieuw traden de tanks op als ondersteuning van de Schotse infanterie. Deze episode eindigde op 29 januari 1945. Op die datum werd de 33 Armoured Brigade van Scott overgeheveld naar de 79th Armoured Division, een speciale eenheid in het Britse leger. Deze divisie was uitgerust met allerlei opmerkelijke rupsvoertuigen zoals vlammenwerpers, bruggenleggers en mijnenvegers. Scotts drie eenheden werden omgeschoold om te werken met zogenoemde Buffaloes. Dit waren amfibische rupsvoertuigen die mensen en materieel over water konden verplaatsen. Voor de Northamptonshire Yeomanry was de tijd van schieten voorbij.
Ken Tout zelf zat intussen in Engeland. Nadat hij een been had gebroken, was hij naar huis gebracht voor revalidatie. Hij had in 1944 als twintigjarige dienst genomen bij de Northamptonshire Yeomanry. Na zijn training in Aberdeen voegde hij zich bij het 1ste Bataljon, kort voor de landing in Normandië. Na zijn demobilisatie in 1946 studeerde Ken Tout theologie en promoveerde hij op het onderwerp oud worden in ontwikkelingslanden. Hij richtte daarna zijn eigen adviesbureau op dat was gespecialiseerd in de omgang met ouder worden. Later werkte hij als voorlichter voor allerlei liefdadigheidsinstellingen, zoals het Leger des Heils, Oxfam en enkele andere. Hij schreef een aantal boeken over zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De bekendste zijn Tank! (1985), Tanks, Advance! (1987) en To Hell with Tanks! (1992). Ken Tout overleed in 2008.
Bronnen
Brief Rex Jackson aan auteur.
National Archives, Kew, Inv. Nr. WO 171/640, War Diary 33rd Armoured Brigade.
National Archives Kew, Inv. Nr. WO 171/859-860, War Diary Northamptonshire Yeomanry.
Didden, J., en M. Swarts, Colin. The 51st Highland Division in Brabant (Drunen 1994).
Didden, J. en M. Swarts, Autumn Gale/ Herbststurm. Kampfgruppe Chill, schwere Heerespanzerjäger-Abteilung 559 and the German recovery in the autumn of 1944 (Drunen 2013).
Klep, C. en B. Schoenmaker, red., De bevrijding van Nederland 1944-1945. Oorlog op de flank (’s Gravenhage 1995).
Tout, K., To Hell with Tanks! (Londen 1992).