Voor en tegen Napoleon
Petro Ferdinandus Krieger werd op 11 maart 1782 te Schleiden bij Monschau, in het toenmalige Pruisen, geboren. Al op zeer jonge leeftijd overleden zijn ouders. Zijn opvoeding werd toevertrouwd aan een broer van zijn vader, die een losbandig leven leidde en zich weinig om hem bekommerde. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij op veertienjarige leeftijd in militaire dienst trad. Hij kwam terecht in het leger van de Bataafse Republiek bij het regiment van kolonel Achenbach (overleden 1810), die zich over hem ontfermde als was het zijn eigen zoon. Volgens de militaire stamboeken had hij zich op 12 juni 1806 opgewerkt tot korporaal in de Koninklijke Garde van Lodewijk Napoleon (1778 - 1846). Hij viel op door zijn moedige optreden en maakte carrière in het leger.
In 1808, hij was toen al tot sergeant bevorderd, ging Petro met het Franse Noord Armée, onder leiding van kolonel Achenbach, naar Oost-Friesland (Duitsland). Na bloedige straatgevechten drongen Nederlandse infanteristen onder zijn leiding op 31 mei 1809 als eersten de stad Straalsund binnen, waarna de stad werd veroverd op Pruisische en Zweedse opstandelingen. Voor zijn dappere optreden ontving hij een zilveren eremedaille met daaraan verbonden een jaarwedde van 118 gulden.
In 1812 nam hij deel aan de veldtocht van Napoleon (1769 -1821) naar Rusland. Tijdens die tocht werd hij bevorderd tot tweede luitenant. Hij vocht bij de slag bij Berezina en werd op 18 april 1813 door de Russen krijgsgevangen genomen. Na bijna anderhalf jaar krijgsgevangenschap in Astrakan keerde hij op 3 september 1814 in Holland terug. Kort daarop stapte hij van het Napoleontische leger in dezelfde rang over naar het geallieerde leger. Het jaar daarop ging hij naar de Slag van Waterloo, maar nam hier niet actief aan deel. Wel nam hij direct daarna deel aan de verovering van Qeusnoy, Valenciennes en Condé. Direct daarna keerde hij weer terug naar Holland.
Bestuurder in Nederlands-Indië
Op 15 oktober 1815 vertrok hij met de Indische Brigade onder bevel van Luitenant Generaal Antingh (1766 - 1823) met de MS De Ruyter van Texel naar Nederlands-Indië. Toen Pattimura Muda (1782 - 1817) op het Molukse eiland Saparoea in 1817 in opstand kwam tegen de Nederlandse bezetting op het eiland, maakte Petro onderdeel uit van de troepen die gestuurd werden om de opstand te onderdrukken. Voor zijn onbevreesde optreden, hij raakte tweemaal gewond, werd hij bevorderd tot kapitein en benoemd tot commandant van Cirebon op het eiland Java. Hier ontving hij, voor zijn optreden tijdens de Saparoea-expeditie, de Militaire Willemsorde 4e klas. Op 30 maart 1819 werd hij bevorderd tot majoor en werd benoemd tot militair commandant van Nederlands Malakka. Voor de onderdrukking van de onlusten daar ontving hij de Militaire Willemsorde 3e klas.
Gezinsleven
Op 31 juli 1820 trouwde hij “met de handschoen” de dochter van zijn beschermheer, Aleida Johanna Albertina Constantina Achenbach. In 1822 ging hij met pensioen en keerde naar Nederland terug. Hun eerste kind werd op 27 september 1823 in Leiden geboren. Voor 3 december 1824 vestigde het gezin zich op de Leur want op die datum werd hier hun tweede zoon Lauwrens Johannes Ferdinand geboren. Volgens het bevolkingsregister van de gemeente Etten-Leur 1826-1829 woonde het gezin op het adres Leur 177. Dit is het huidige huis Korte Brugstraat 10 waar later de familie Geesink van de zoutziederij woonde.
Bij Koninklijk Besluit Nr. 168 van 17 september 1825 werd het hem toegestaan de naam Vermeulen Krieger te voeren. Dit kan gezien worden als een hommage aan zijn pleegmoeder en schoonmoeder Gesina Elisabeth Achenbach-Vermeulen. Vanaf zijn veertiende nam het gezin Achenbach-Vermeulen hem onder haar hoede. Ook zijn beide zonen droegen vanaf die datum de achternaam Vermeulen Krieger.
Het nieuwe jaar 1826 begon voor het gezin dramatisch. Op nieuwjaarsdag werd een kind doodgeboren. Ook moeder Aleida overleefde het niet en stierf op 23 januari 1826. Petro ging een moeilijke tijd tegemoet.
Terug in militaire dienst
De jaren erna zat Krieger echter niet stil. Hij besloot zijn ervaringen opgedaan bij de guerrilla bestrijding in Nederlands-Indië op papier te zetten. In 1829 verscheen zijn publicatie met de uitgebreide titel: Oost-Indische Oorlogen, Listen, Hinderlagen en Verdedigingswijze van Inlandsche Volkeren, Waargenomen in de Onderscheidene Oorlogen. Meer dan 100 jaar werd het op de KMA gebruikt.
In 1829 trad hij op verzoek van de koning weer in dienst met de opdracht een korps te paard op te richten voor de Java-oorlog. Hij werd bevorderd tot luitenant-kolonel. Bij aankomst op Java was de oorlog echter juist beëindigd. Met zijn ‘Jagers van Krieger’ werd hij naar Sumatra gestuurd waar hij veel ondernemingen tijdens de Padri-oorlog ondernam. Padri’s waren streng islamitisch en voornemens de Sharia op te leggen in het gebied. De traditionele leiders van de Minangkabau riepen in hun strijd tegen de Pradi’s de hulp van het KNIL in. Cruciaal in deze oorlog was de herovering van Bonjol. In juli 1832 vertrok Petro met 112 manschappen met als opdracht de bedreigde post te ontzetten. Bonjol werd belegerd door een grote macht Padri’s. Hij kwam helaas te laat, het hele garnizoen was al vermoord. Wonder boven wonder wist hij met een zwaargehavend garnizoen aan de vijand te ontkomen. Bij terugkeer kreeg hij het bevel het commando van het zevende bataljon infanterie te Batavia op zich te nemen. Deze degradatie was voor hem een grote teleurstelling.
Krieger was zeer ontevreden over de gang van zaken rond de Padri-oorlog en deed hierover meer dan eens zijn beklag bij de bevelhebber en de Gouverneur-Generaal. Dat werd hem echter niet in dank afgenomen en was niet bevorderlijk voor zijn verdere carrière. Dit was dan ook de werkelijke reden dat hij in 1834, op 52-jarige leeftijd, voor de tweede keer zijn pensioen aanvroeg. 57 dienstjaren, 22 veldslagen en diverse verwondingen waren voor de koning aanleiding om hem te onderscheiden met de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van de Eikenkroon.
Tijdens zijn verblijf in Indië had Vermeulen Krieger een relatie met een Javaanse vrouw. In 1832 werd op Sumatra uit deze relatie een dochter geboren die de naam Julia Charles kreeg.
Terug in Nederland
Op 3 december 1834 kwam hij terug in Nederland aan en enige dagen later zag hij zijn beide zoons, die in Delft op de kostschool bij de heer Van Mook zaten, na jaren weer terug. In 1838 kocht Vermeulen Krieger een huis in Etten. Volgens het bevolkingsregister van de gemeente Etten-Leur 1860-1870 woonde Petro Ferdinandus, bij zijn overlijden op 27 september 1865, op het adres Moleneind C1.
Tijdens de jaren dat Vermeulen Krieger in Etten-Leur woonde, nam hij actief deel aan het sociale leven. In 1841 maakte koning Willem II (1792 - 1849) een reis door Noord-Brabant. Op 7 augustus bezocht hij Etten-Leur. Vanaf de Roosendaalseweg werd de koning begeleid door een escorte van dertig man te paard onder leiding van Vermeulen-Krieger. Bij de lunch op het gemeentehuis onderhield de koning zich met burgemeester Schrauwen (1795 - 1845) en Luitenant-kolonel Vermeulen Krieger. In 1864 luisterde een korps infanterie met fanfare uit Breda onder leiding van kolonel Vogel zijn 82ste verjaardag op. Een jaar later overleed hij en werd begraven op de Nederlands hervormde begraafplaats aan de overkant van de Roosendaalseweg.
Bronnen
Van Rees, W.A., Vermeulen Krieger. Tafereelen uit het Indische krijgsleven, Arnhem, 1870.
Kepper, G. L., Wapenfeiten van het Nederlands Indisch Leger, 1861-1900, ‘s-Gravenhage, 1900.
Koninklijke Courant, 02-09-1809.