Van wie bende gij d’r inne?
Als we iemand aanspreken in het Nederlands, doen we dat met de woorden jij en je. Daarbij horen nog de voorwerpsvorm jou, het bezittelijk voornaamwoord jouw, en de meervoudsvorm jullie. In het Brabants gaat dat anders:
Van wie bende gij d’r inne?
Hoe hiette gullie?
Ge komt zeker uit Brabant!
Ik ha oe mee herkend.
Dè heur ik aon oew praote.
We noemen deze vormen de tweede persoon. Ze behoren tot de meest typerende vormen van de Brabantse dialecten en het gaat dan niet alleen om gij, ge, gullie, oe en oew (en hun uitspraakvarianten zoals gè, geej, èùw, aow, enzovoort). De bijbehorende persoonsvorm is ook heel typerend, vooral als die voor het onderwerp van de zin komt: hedde gij.
Hedde, doede, kunde, zijde, bende, enzovoort zijn woordvormen die typisch zijn voor de grote meerderheid van dialecten die in Noord-Brabant worden gesproken. Hedde, doede, kunde, enzovoort zijn werkwoordsvormen die, wanneer de zin een omgekeerde volgorde van persoonsvorm en onderwerp heeft, een woorddeeltje -de in zich opnemen:
Gij het (‘jij hebt’) vs. hedde gij (‘heb jij’)
Ge het (‘je hebt’) vs. hedde (‘heb je’)
De woordvorm kan gevolgd worden door een zelfstandig persoonlijk voornaamwoord, wanneer er nadruk op gelegd wordt. Maar dat is niet verplicht, zoals de voorbeelden laten zien.
Toon Hagen, afkomstig uit Reusel en van 1980 tot 2000 hoogleraar in de taalwetenschap in Nijmegen, noemde de werkwoordsvorm en de persoonlijke voornaamwoorden van de tweede persoon, bijvoorbeeld hedde gij of doede gullie, het sterkste geval van handhaving van dialectsystematiek in Brabant. Hij legt uit dat vormen zoals hedde gij een sociale en regionale meerwaarde hebben en dat ze heel sterk een Brabantse identiteit markeren.
Altijd goed
Het mooie van gij is dat je er iedereen mee kunt aanspreken. In het Nederlands kiezen we tussen u en jij wanneer we iemand aanspreken, maar in het Brabants gebruiken we gij voor iedereen: of het nu familieleden en vrienden of de burgemeester betreft, dat maakt geen verschil. Gij is altijd goed.
Vanaf 15 april 2023 is er een Gij-week, met bijeenkomsten waar we gewoon gij tegen elkaar kunnen zeggen. Uiteraard is dat bedacht met een knipoog, en gij zeggen staat hier symbool voor Brabants spreken. Vanuit de gemeenschap ‘Brabanders en hun taal’ en ondersteund door de Stichting Brabants en de stichting Erfgoed Brabant wordt er die week een programma georganiseerd waarin de Brabantse streektaal, inclusief alle Brabantse dialecten, centraal staat. Het Brabants verdient de aandacht en we brengen graag de liefhebbers van de Brabantse dialecten (de schrijvers, zangers, onderzoekers enzovoort) in contact met elkaar.
Waar komt gij vandaan?
Gij, oe en hun regionale varianten hebben een lange geschiedenis. Alle Germaanse talen, waaronder het Brabants, stammen af van het Oergermaans, een taal die zo’n tweeduizend jaar geleden gesproken werd. Er zijn geen teksten van overgeleverd, maar wetenschappers hebben de taal wel kunnen reconstrueren. In het Oergermaans moet gij de vorm jīz hebben gehad, en oe moet izwiz zijn geweest. Die woorden betekenden toen nog ‘jullie’.
In het Brabantse Middelnederlands van de dertiende eeuw was jīz veranderd in ghi, en izwiz was u en ou geworden. Ghi had een lange ie-klank, zoals het Engelse me. In schema 1 staan enkele andere West-Germaanse nakomelingen van jīz en izwiz.
In het Middeleeuwse Nederlands was ghi aanvankelijk alleen een meervoudsvorm, net als het Duitse ihr. Ghi betekende dus ‘jullie’. Voor het enkelvoud was er du ‘jij’, dat rijmde op nu. Du werd gebruikt in situaties van vertrouwelijkheid of saamhorigheid en als gezags-voornaamwoord: iemand die hoger op de sociale ladder stond, sprak een lagere met du aan.
Al in het Middelnederlands kwam ghi in gebruik in situaties waarin sociale afstand een rol speelde. Het werd gezegd tegen personen die hoger op de sociale ladder stonden of in dezelfde hogere kringen verkeerden. Ghi werd daarnaast gebruikt als beleefdheidswoord en betekende dus ‘u’. Vergelijk het met het Frans, waar tu en vous naast elkaar worden gebruikt voor ‘jij’ en ‘u’, terwijl vous oorspronkelijk alleen het meervoud ‘jullie’ aanduidde. In het Limburgs is deze situatie bewaard gebleven: doe of diech betekent ‘jij’ en geer betekent ‘u’ en ‘jullie’.
In de Brabantse dialecten ging de ontwikkeling verder: ghi verdrong du als vertrouwelijke vorm. Du werd namelijk steeds meer opgevat als onbeleefd. We vinden het in de late middeleeuwen vooral in scheldkanonnades: “Du stomme ende dove geest!” Zo wordt het ook nog vermeld in woordenboeken van Van Gompel en De Bont, die in het Kempenland doe vermelden in: “Doewen uil da ge daor stao”. In Reusel kan die vorm worden versterkt met -se: “Doese vuil sloerie!” Dit oude voornaamwoord doe schijnt alleen nog in aanspreekvormen en dan enkel in minachtende zin te worden gebezigd.
Gij kreeg er dus nóg een functie bij: naast ‘jullie’ en ‘u’ ging het ook ‘jij’ betekenen. Daardoor kunnen we in het Brabants nu nog steeds zowel de dokter als een vriend aanspreken met gij.
Oe
Uit het Middeleeuwse ou zijn Oost-Brabantse vormen als ouw, aow en èùw ontstaan. In West- en Midden-Brabant kwam er ouw uit, maar dat is intussen vrijwel overal vervangen door het Hollandse jou.
De vorm oe wordt in bijna heel Noord-Brabant gebruikt, maar alleen als je er geen klemtoon op legt:
Ik zie oe nie.
Ik zie ouw/jou nie, mar hum wel.
Hetzelfde geldt voor de bezittelijke vorm oew.
Gullie
Toen gij zowel ‘jij’, ‘u’ als ‘jullie’ was gaan betekenen, kon er onduidelijkheid ontstaan: bedoelde je één persoon of een groep? Daarom gingen mensen er in het meervoud lieden of de afgekorte vorm lie achter zetten. Zo ontstond gij-lie(den). Daar zijn uiteindelijk Brabantse varianten als gullie, göllie, gillie, gellie, gijle en golle uit gekomen.
Waar komt hedde vandaan?
Over de herkomst van vormen als hedde, zijde en doede bestaat een wijdverbreid misverstand: het stuk -de zou een restje zijn van het Middelnederlandse du, maar dat is niet waar. Bij du hoorde namelijk een werkwoordsvorm met een -s: du heves en hevestu, du bes(t) en bestu, en du does en doestu. In Brabant gingen die vormen samen met du ten onder. Hevestu zou heeste of histe geworden zijn als het was blijven bestaan.
Voor de juiste herkomst van hedde moeten we weer even terug naar het Oergermaans. Zoals we eerder zagen, had gij toen nog de vorm jīz, met een j. Als jīz achter de persoonsvorm stond, groeide het er door de eeuwen heen aan vast, waarbij de j wegviel. Vóór de persoonsvorm werd de j juist versterkt tot een g. Daardoor was in het Middelnederlands het volgende onderscheid ontstaan:
Ghi hebt vs. hebdi
Ghi sijt vs. sidi
Ghi doet vs. doedi
Zoals hebt in de Brabantse dialecten veranderde in het, zo veranderde hebdi in hedde. Ghi sijt en sidi werden gij zijt en zijde, met regionale varianten als gij zet en zedde. Gij bent en bende zijn vernederlandst: ze zijn beïnvloed door jij bent.
Hedde gij
Op de lettergreep -di in vormen als hebdi kon je nog de klemtoon leggen:
Hebdi dat ghedaen? (Heb jij dat gedaan?)
Toen die -i in een doffe -e veranderde, was beklemtoning niet meer mogelijk. Vergelijk Nederlandse vormen als je en me: die kun je ook niet benadrukken. Daarom zijn mensen een extra gij achter vormen als hedde gaan zetten, want gij kun je wél klemtoon geven:
Hedde (‘heb je’)
Hedde gij (‘heb jij’)
Ontleed je hedde gij, dan staat er letterlijk ‘heb je jij’. Het persoonlijk voornaamwoord wordt dus dubbel uitgedrukt. Deze constructie is te vergelijken met het Vlaamse heb ’k ik.
Jij en jullie
In het Hollands ontstond uit hebdi via een tussenvorm hebdzji de Standaardnederlandse vorm heb jij; vandaar dat in heb jij de -t ontbreekt. Jij werd oorspronkelijk alleen na de persoonsvorm gebruikt (heb jij), maar uiteindelijk kwam het er ook voor te staan: gij hebt werd jij hebt.
Uit je-lie(den) is jullie ontstaan, aanvankelijk nog met dezelfde werkwoordsvorm als jij: je-lie hebt. In de Brabantse dialecten is er die overeenkomst nog steeds: gij het en gullie het.
Zeggen we nog gij?
In de enquête naar gerapporteerd dialectgebruik, Vraog & Antwoord, vroegen we in lijst 2 (2016) onder meer naar de vertaling naar het dialect van de zin “Heb je al je knikkers geruild?” Een van de antwoorden voor Bergen op Zoom was bijvoorbeeld “Edde gij al oew murrepels geruild?”; uit Vlijmen kwam “Hedde gij al oew mellevers gerolen?”
In totaal waren er 655 invullingen van vragenlijst 2. Vier mensen vulden dit item niet in, er waren 580 invullingen met hedde, 58 invullingen met edde, en nog 13 andere invullingen. In de legenda bij het kaartje zijn kleinere aantallen te zien omdat alle dubbelen zijn weggelaten. Voor grotere plaatsen als Tilburg en Roosendaal hebben we tientallen invullingen.
Edde is de woordvorm in West-Brabant, hedde in Midden- en Oost-Brabant. In West-Brabantse dialecten wordt vaak de h- aan het woordbegin weggelaten.
Vijf personen vulden herre in. Is dat een tikfout? Omdat deze vorm driemaal voor dezelfde plaats gegeven is, namelijk Heesch, lijkt dat niet het geval. Dat zou wel heel toevallig zijn. Vijf invullingen, waarvan drie keer voor Heesch, leveren op het kaartje hierboven drie vermeldingen op. Het is mogelijk dat deze sprekers een tongpunt-r hebben. Die heeft namelijk gemeen met de t en de d dat de klank op dezelfde plaats in de mond gevormd wordt. Daarom kan herre een uitspraakvariant op hedde zijn. Op die wijze zijn immers ook West-Brabantse vormen als are (uit hadden) en vemirreget (uit vanmiddag) ontstaan!
Eén keer werd emde gegeven, in Bosschenhoofd. Ik em en wij emme zijn daar de dialectvormen van ‘ik heb’ en ‘wij hebben’, maar voor ‘heb je’ zou je dan toch edde verwachten, gelet op dialectteksten uit deze omgeving. Hoe het ook zij, in emde zit wel de uitgang -de.
De vormen waarin we niets terugvinden van de uitgangs-t zijn hejje en ejje, hai en hieje. Wat systematiek oftewel grammatica betreft, zitten die vormen dus dichter bij het Nederlands. Er waren slechts zes antwoorden met deze woordvormen die dichter bij het Nederlands zitten. Er waren 645 van 655 antwoorden die de woordvorm met Brabantse grammatica lieten zien.
Ongeveer 35 jaar nadat Toon Hagen schreef dat het grammaticale dialectverschijnsel waarbij het persoonlijk voornaamwoord in de persoonsvorm is opgenomen, het sterkste geval is van handhaving van dialectsystematiek in Noord-Brabant, kunnen we zeggen: het is nog steeds ijzersterk!
Bronnen
Bloemhoff, H. & N. Streekstra, Basisboek historische taalkunde, Groningen, 2013.
Van Bree, C., Historische grammatica van het Nederlands, Dordrecht, 1987.
Van Gompel, W., Reusels Woordenboek, Reusel, 2002-2006.
Van der Sijs, N. (samensteller), Etymologiebank, op https://etymologiebank.nl/, 2010 (Stand op 13-04-2023).