Op woensdagmiddag 21 november arriveren 139 Hongaarse mannen in een kamp vlakbij Sluis 12 in Someren-Eind. De lokale gemeenschap heeft haar beste beentje voorgezet om iets van het voormalige Rijkswerkkamp te maken. Buiten wapperen de Hongaarse en Nederlandse vlag gebroederlijk naast elkaar. Van binnen zijn de barakken opgefleurd met vaasjes met gele fresia’s, schilderijtjes, voor iedereen ligt een pakje sigaretten klaar.
Hongaarse Opstand
Eerder die maand heeft de Sovjetunie de in Hongarije uitgebroken volksopstand tegen het stalinistische regime met geweld beëindigd. Het gevolg is dat een groeiende stroom Hongaren via de tijdelijke onbewaakte grenzen naar Oostenrijk vlucht. De inval van de Russen leidt in Nederland, net als in de rest van het Westen, tot massale verontwaardiging. De herinnering aan de Duitse bezetting en anticommunistische sentimenten spelen daarbij geen onbelangrijke rol. De sympathie voor de Hongaren is groot. In heel Nederland hangen de vlaggen halfstok. Op 8 november wordt landelijk drie minuten stilte gehouden. Er wordt massaal geld ingezameld. Zo werkt het DAF-personeel tijdelijk een half uur per dag door ten behoeve van de Hongaarse vluchtelingen.
De Nederlandse regering biedt aan drieduizend vluchtelingen op te nemen. Op 14 november arriveert een eerste vluchtelingentrein vanuit Oostenrijk. Na een verblijf van enkele dagen in de Utrechtse Jaarbeurshallen worden de Hongaren in kampen en opvangcentra door het hele land ondergebracht.
Zo ook de groep die in Someren arriveert. Hoewel er alles aan gedaan wordt om verveling te voorkomen – er zijn uitstapjes naar onder meer PSV-VVV en Sissi in de Helmondse bioscoop Centraal - staat het gros van de mannen te popelen om aan het werk te gaan. “We konden niet veel. We kregen niet meer dan een rijksdaalder zakgeld per week, dus zelfs een café ingaan zat er niet in,” aldus Jószef Falvay (1938). De Helmondsche Courant: “Allen verlangen naar een normaal werkzaam leven zodat ze niet meer zo lang afhankelijk moeten zijn van de liefdadigheid.”
Vaklui
Wat opvalt aan het gezelschap is de homogeniteit: jong, mannelijk, vrijgezel. Onder de mannen bevinden zich bovendien veel vaklui zoals monteurs, lassers, draaiers, elektriciens en timmerlui.
Dit is allesbehalve toeval. De komst van de Hongaren heeft, hoewel hun vlucht veelal politiek gemotiveerd is, ook een economische component. Dat heeft te maken met het uiterst pragmatische toelatingsbeleid van Nederland. In een tijd van wederopbouw – door het hele land draaien fabrieken op volle toeren - vindt het kabinet het belangrijk dat ook vluchtelingen bijdragen aan de economie. Om dat te waarborgen stuurt de regering een groep ambtenaren naar de Oostenrijkse vluchtelingenkampen om vaklui te werven. Het team zoekt specifiek naar mijnwerkers, metaalbewerkers en textielarbeiders. De komst van intellectuelen en andere "moeilijk plaatsbare krachten" proberen ze te ontmoedigen. Ze moeten omzichtig te werk gaan; economische selectie is niet toegestaan.
De belangstelling vanuit Nederlandse werkgevers voor Hongaarse werknemers is overweldigend. In januari 1957 staat de teller op 11.000. Nog geen 1800 van deze aanvragen worden toegekend. Ook de Helmondse industrie, met metaal en textiel als belangrijke pijlers, staat te springen om extra krachten.
Wanneer duidelijk wordt dat de 139 Hongaren die in Someren verblijven de Helmondse fabrieken zullen gaan versterken wordt in rap tempo alles gereed gebracht voor hun komst. Met het oog op het nijpende woningtekort wordt er – zoals in de rest van Nederland – voor gekozen de Hongaren in kostgezinnen onder te brengen. Onder werknemers wordt door middel van enquêtes geïnventariseerd wie bereid is een Hongaar in huis te nemen. Werkgevers richten een fonds op waarmee onder meer twee overalls, een paar werkschoenen en giften van twintig gulden in de eerste en tweede week van het dienstverband bekostigd worden. Sowieso is de bereidheid om te helpen groot. Zo biedt het bestuur van het Sobriëtas-gebouw ruimte aan voor taallessen en ”het geven van praktische wenken ten aanzien van leef- en voedingsgewoonten hier te lande.”
Eerste werkdag
Opvallend is de snelheid waarmee het hele proces verloopt. Maandag 10 december, minder dan een maand na hun aankomst in Nederland, gaan de Hongaren uit Someren voor het eerst aan de slag. De vrijdag ervoor is de hele groep in de kantine van textieldrukkerij P.F. van Vlissingen & Co (het tegenwoordige Vlisco) verwelkomd door directieleden van de Helmondse bedrijven. Na een rondleiding bij hun nieuwe werkgevers gaan de mannen direct door naar de voor hen geregelde kosthuizen.
Bij het plaatsingsproces speelt het Gewestelijk Arbeidsbureau in Helmond een leidende rol. Ze maken hierbij gebruik van een wensenlijstje van de plaatselijke werkgevers. Met name de grote bedrijven profiteren. Zo krijgt Van Vlissingen maar liefst veertig Hongaren toegewezen. Kleinere groepen gaan aan de slag bij Everts & Van der Weijden, Diddens & Van Asten en E.H. Begemann. De plaatsing is niet altijd naar wens van de werknemer. Zo komt Falvay, een ervaren automonteur wiens diploma’s in Nederland weinig waard blijken te zijn, op de drukkerij bij Van Vlissingen terecht. “Ik was in die tijd veel ziek van de zenuwen. Ik wilde in de metaal of onder een auto of truck liggen.” Door het volgen van cursussen in de avonduren kan hij later alsnog als machinemonteur aan de slag.
Terwijl onder meer pers en hoogwaardigheidsbekleders de Hongaren op een voetstuk plaatsen – de term ‘vrijheidsstrijders’ valt veelvuldig - hebben werkgevers minder aandacht voor wat voorafgaat aan de komst van hun nieuwe personeel. Dat de vlucht vanuit Hongarije voor sommigen traumatisch is geweest, daar wordt aan voorbijgegaan. Hard werken is het devies.
Stachanov
Signaleren de Helmondse werkgevers de eerste weken nog een ‘uitzonderlijk hoge’ werklust onder de Hongaren – ze zouden maar liefst dertig procent meer produceren dan hun Helmondse collega’s - hun arbeidsethos neemt na een tijdje af als gevolg van het leeftijdsgebonden loonsysteem. Dit verschilt wezenlijk met het in Hongarije gehanteerde Stachanov-systeem dat gebaseerd is op loon naar prestatie. Vooral de jongere Hongaren, gewend om meer te kunnen verdienen dan hun ouders en bovendien uitermate gemotiveerd om een nieuw leven op te bouwen in het Westen, lopen hier tegenaan.
Dat een aanzienlijk deel van het loon opgaat aan kostgeld, vormt eveneens een punt van frustratie. Zo houdt Gyula Maráczi (1932-2006) als lasser bij draad- en schroefboutenfabriek Everts & Van der Weijden na inhouding van zijn kostgeld van dertig gulden slechts zestig gulden per week over.
Falvay: “In Nederland gaven ze in die tijd geen zak om arbeiders. De baas had alles te zeggen. In Hongarije was de macht van de vakverenigingen groot; daar kon je niet zomaar de laan uitgestuurd worden.” De Hongaren bij Van Vlissingen hebben daarnaast het idee dat zij minder premie krijgen dan hun Nederlandse collega’s. “Maar daar durfden we niks van te zeggen.”
Heimwee
De snelle indiensttreding, het wonen in een kosthuis; enerzijds voelt het als een warm bad, anderzijds als een val in het diepe. Tegelijkertijd brengt het de integratie in een stroomversnelling. Dat geldt ook voor het slechten van de taalbarrière, hoewel de motivatie onderling sterk verschilt. Zo probeert Gyula Maráczi zich het Nederlands eigen te maken met behulp van een zelfgemaakt woordenboekje. Thea van der Putten (1936), bevriend met het kostgezin van Maráczi, helpt hem met de uitspraak. De twee zijn bovendien fervente scrabbelaars. Het betaalt zich uit: Maráczi spreekt binnen de kortste keren Nederlands. Het Helmonds klinkt hem soms echter als een aparte taal in de oren. Als ze hem op het werk met “Eej matje” begroeten snapt hij niet waarom ze het over een deurmat hebben.
Met name in de beginperiode steekt de twijfel over het nieuwe leven de kop op. “Het vroeg heel veel aanpassingsvermogen”, aldus Maráczi. “De eerste jaren voelde ik me heel verloren in een vreemde wereld.” Eén van zijn vrienden heeft op een gegeven moment zo’n heimwee naar huis dat hij zijn koffers al gepakt heeft. Zijn kostvrouw weet hem om te praten. Joszéf Falvay vindt troost in de Hongaarse muziek waar hij op zondagochtenden via een – lang voor gespaarde - wereldontvanger naar luistert. Hoewel ze al snel worden opgenomen in de plaatselijke gemeenschap trekken de Helmondse Hongaren trekken sterk naar elkaar toe; ze schaken, zwemmen en staan samen langs de lijn op het voetbalveld.
Naast het vaderland lonken overzeese bestemmingen. In de jaren na 1956 reizen diverse Hongaren door naar onder meer Canada, de VS, Australië en Nieuw-Zeeland. Rond 1960 is in Helmond naar schatting een derde van de oorspronkelijke groep van 139 man over.
Huwelijken
Wat bindt is echter de liefde. “Hongaren? Wie zal daar nu mee trouwen?”, vraagt de moeder van Thea van der Putten zich hardop af als ze hoort over de komst van de Hongaarse mannen. Een aantal Helmondse meiden denkt daar echter anders over. Hoewel Helmond een van de Nederlandse steden is die relatief veel Hongaarse vluchtelingen herbergen, lijkt een aantal van 139 man op veertigduizend inwoners weinig indrukwekkend. Desondanks blijft de groep niet onopgemerkt. Jongemannen, met namen als Árpád, Lajos, Gyuri en Győző, bewegen zich met een zekere bravoure door de stad. Friedy Abels (1938): “Ze zagen er goed uit. Zo waren ze in tegenstelling tot de Helmondse jongens altijd goed gekleed.” Abels treedt in 1958 in het huwelijk met Joszéf Falvay. De eerste zeven jaar wonen ze bij haar ouders in. Een aantal andere Hongaren krijgt een relatie met de dochter van het kostgezin waar ze verblijven. Gyula Maráczi trouwt na twee jaar met zijn scrabblemaatje Thea van der Putten. “Toen wist ik pas dat ik me hier ook wilde vestigen.”
Bronnen
Gesprek met Joszéf Falvay en Friedy Falvay-Abels, 26 augustus 2021.
Gesprek met Thea Maráczi-van der Putten en Lonneke Maráczi, 20 augustus 2021.
Gaál, E., “Hongaars Hulpcomité voor Bedrijfsopleiding”, in: Acta Neerlandica (nr 10, 2015), 239-250.
Kövi, A.,, “Hongaarse immigratie na 1956”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis (nr 3, 1987), 446-459.
Maráczi, L., Interviews met drie Hongaarse vluchtelingen uit Helmond, 1984 (ongepubliceerd).
De Peelbode, 24 november 1956.
Helmondsche Courant, 6, 9, 16 en 22 november, 22 en 24 december 1956.
Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Toegang 12158, Vereniging Industrieel Contact Helmond e.o., 1953-1977.