Brabantse sigaren
In Noord-Brabant ontplooide de sigarenindustrie zich in de tweede helft van de negentiende eeuw, met name in plaatsen als Eindhoven en ’s-Hertogenbosch. Later ontstond in de dorpen ten zuiden van Eindhoven een concentratie van deze industrie, waarbij Valkenswaard uiteindelijk niet alleen de gemeente werd met de meeste en grootste sigarenfabrieken, maar ook met het grootste aandeel sigarenmakers onder haar beroepsbevolking. Rond 1920 was zowat de helft van de mannelijke beroepsbevolking werkzaam in de plaatselijke sigarennijverheid en in 1939 waren de sigarenfabrieken van Willem II en Hofnar - na koploper Karel I uit Eindhoven - de tweede respectievelijk vierde grote sigarenfabriek van Nederland. Meer dan de helft van de Nederlandse sigaren werd toen al in Noord-Brabant gefabriceerd.
De eerste Belgen in Valkenswaard
In Valkenswaard viel de toestroom van sigarenmakende zuiderburen tot aan 1910 erg mee. Het ging slechts om enkelen die, op afstand van hun geboorte- of woonplaats, in Valkenswaard gingen wonen en werken. Dat veranderde tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen ook Valkenswaard een groot aantal Belgische vluchtelingen te verwerken kreeg. Ruim 560 Belgen - onder wie 182 sigarenmakers - ontvluchtten in de oorlogsjaren hun vaderland en zochten hun heil over de grens in Valkenswaard. Bijna driekwart van die sigarenmakers kwam uit slechts vijf plaatsen: Arendonk, Neerpelt, Overpelt, Wijchmaal en Zonhoven, gemeenten met een behoorlijke sigarenindustrie.
Dat de meesten afkomstig waren van Zonhoven, is niet vreemd omdat de Valkenswaardse sigarenfabriek Gebroeders Van Best daar sinds 1883/1884 een filiaal had. Deze vluchtelingen konden dan ook zonder probleem aan de slag in de Valkenswaardse hoofdvestiging, want daar floreerde in de oorlogsjaren de sigarenindustrie. Een van die vluchtelingen uit Zonhoven was de vijftienjarige Alphons Jeurissen, die als ‘plakker’ werkte bij het Zonhovense filiaal van Van Best en in Valkenswaard onderdak vond bij zijn oom Victor Jeurissen.
“[...] en zo stond ik rond half vijf ’s avonds aan de kiosk in Valkenswaard. [...] ’s Anderendaags ging ik mij aanmelden bij Van Best en kon aanstonds beginnen op de pakkerij. [...] ... ’s avonds begon het werk opnieuw en dat was huiswerk dat bestond in ‘sigaren maken’. [...] ... en zo leerde ik ’s avonds eerst poppen maken en later sigaren en als ik dat beet had gaf ik ontslag bij Van Best en ging stukwerken bij Hoeks.” (uit: Jeurissen, z.j.)
De meeste Belgen verlieten Valkenswaard weer tijdens of kort na de oorlog, want in 1920 telde het bevolkingsregister nog maar 37 sigarenmakers die in de oorlogsjaren vanuit België waren geïmmigreerd. Overigens biedt de gemeentelijke administratie geen inzicht in het forensenverkeer, in dit geval van Belgen die dagelijks heen en weer reisden van woon- naar werkplaats.
Het interbellum
Tussen de beide wereldoorlogen nam het aantal in Valkenswaard werkzame Belgen behoorlijk toe. Ook krijgen we nu een eerste beeld van het forensenverkeer. Zo vervoerde de Valkenswaardse busonderneming EMA al in 1925 dagelijks dertig Belgische sigarenmakers van- en naar de Karel I-sigarenfabriek in Eindhoven. Door concentratie en schaalvergroting in de sigarensector tijdens de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw, ontstonden in de regio Eindhoven diverse grote sigarenfabrieken, zoals Karel I, Willem II en Hofnar. Voor de werving van personeel moesten zij echter concurreren met andere grote regionale bedrijven zoals Philips en later ook DAF en Bata. Hierdoor zochten de sigarenfabrikanten ook vaak over de grens naar personeel. In 1934 bleek dat in dertig bedrijven - waarvan 28 gelegen in Noord-Brabant - van de 6825 werknemers er 1381 (ruim 20%) pendelden tussen hun woonplaats in België en hun werk in Nederland. In oktober 1937 waren aantal en verhouding nauwelijks gewijzigd, zo blijkt uit een onderzoek van de Katholieke Tabaksbewerkersbond.
In deze economisch mindere tijd ontstond in de sigarenindustrie een discussie over de ontslagvolgorde en in hoeverre nationaliteit en woonplaats daarin een rol moesten spelen. In 1935 maakte de Katholieke bond van Tabaksbewerkers zich ernstig zorgen, want de werkloosheid was in de Nederlandse sigarenindustrie relatief veel hoger dan in de Belgische, zodat de bond zich vertwijfeld afvroeg of “de sigarenfabrikanten buitenlandsche arbeidskrachten de voorkeur (moeten) blijven geven”. Hoewel in 1933 een wetsvoorstel in behandeling werd genomen dat het in dienst nemen van buitenlandse werkkrachten aan een vergunningensysteem koppelde, heeft dat voorstel het nooit tot wet gebracht. In augustus 1936 ontstond bijvoorbeeld opschudding toen de Kaveewee-directie het personeelsbestand moest inkrimpen en twintig personen moest ontslaan, waaronder tien Belgen. Het Nederlandse personeel was daarover ontevreden en vond dat alleen Belgische werknemers hadden moeten worden ontslagen.
De Tweede Wereldoorlog en daarna
Tijdens de Tweede Wereldoorlog viel door gebrek aan tabak de sigarenproductie zowel in aantallen als kwaliteit ver terug. Dit betekende dat werknemers korter gingen werken en uiteindelijk ontslagen moesten worden. In Valkenswaard moest Hofnar - dat bij aanvang van de oorlog nog ruim 1300 werknemers telde - in 1942 afscheid nemen van een kleine vijftig in België woonachtige werknemers Zo’n 60% daarvan woonde in Neer- of Overpelt. Begin 1942 bood de Nederlandse sigarenindustrie werk aan bijna 1700 Belgen - zo’n 8% van het totale werknemersaantal op dat moment - die voor het overgrote deel werkzaam waren in Noord-Brabantse fabrieken.
Hoewel de productie bij de bevrijding in ‘44-’45 in de sigarenindustrie was gedaald tot onder de 10% en het aantal werknemers tot zo’n 14% van het vooroorlogse niveau, bleek het voor de sigarennijverheid toch lastig om tijdens de trage opbouw van de sector in jaren daarna aan personeel te komen. Dit had verschillende oorzaken, zoals het feit dat vele voormalige sigarenmakers in een andere sector aan de werk waren gegaan, het slechte imago van de fabrieksarbeider in de sigarenindustrie door de lage graad van mechanisatie, maar ook het gegeven dat ook nu weer andere bedrijven in de regio op de arbeidsmarkt wierven. Bij het vrouwelijk personeel speelde daarbij een belangrijke rol dat op basis van afspraken in de sigaren-cao er geen gehuwde vrouwen in dienst mochten zijn. Bij bedrijven als Philips was dit echter niet het geval waardoor zij alleen al op dit punt een behoorlijk streepje voor hadden op de sigarenindustrie. Dat mannen en vrouwen voor gelijksoortig werk in de sigarenindustrie wél een gelijke beloning ontvingen, kon dit blijkbaar onvoldoende compenseren.
Opnieuw werd dus bij de zuiderburen gekeken om het arbeidspotentieel in de sigarenindustrie op het vereiste niveau te brengen. In 1950 werkten er in Zuid-Nederland in twaalf (middel-)grote sigarenfabrieken Belgische arbeiders, net als voor de oorlog betrof dat ook nu zo’n 20% van het totale arbeidersaantal in deze fabrieken. Onder de duizend Belgen bevonden zich zeshonderd ‘jeugdige’ vrouwen, werkzaam aan de bosjesmachines, die daarmee een sleutelpositie in deze bedrijven innamen. Zonder het machinale halfproduct ‘bosjes’ konden er immers geen sigaren als eindproduct worden geproduceerd. De sigarenindustrie was op dat moment dus zeer afhankelijk van deze buitenlandse arbeidskrachten. De inbreng van Belgische forenzen in deze industrietak bleef ook daarna op een substantieel niveau. Zo werkten in 1978 nog 184 pendelende Belgen bij Hofnar in Valkenswaard, bijna 40% van het totaal aantal werknemers (478) op dat moment.
Een keerpunt ontstond in de jaren zestig en zeventig toen de loonkosten in Nederland sterk stegen in tegenstelling tot die in België. Daarnaast heerste er ook een aantrekkelijker belastingklimaat, was bedrijfsgrond er goedkoper én was het over de grens gemakkelijker om vrouwelijk personeel aan te trekken. Hoewel in de negentiende eeuw al enkele Nederlandse bedrijven een filiaal in België hadden - zoals Mignot en de Block uit Eindhoven en de al genoemde Valkenswaardse firma Gebroeders Van Best - gingen sigarenondernemers nu op veel grotere schaal de grens over. Zij brachten het werk als het ware naar de werknemer toe, een bijzondere vorm van zowel ‘thuiswerk’ als van ‘werken op afstand’ (van de hoofdvestiging). Een van de eersten was het Duizelse Agio, dat rond 1960 naar Arendonk, Mol en Geel uitweek en in 1972 in die laatste plaats al 750 personen aan het werk had, naast de hoofdvestiging in Duizel. Veelal fungeerden deze Belgische vestigingen als toeleverancier voor het Nederlandse moederbedrijf, maar begin jaren zeventig bracht sigarenfabriek Henri Wintermans de door haar overgenomen Velasquesfabriek helemaal over naar Geel, waar Velasques al een filiaal had. In 1970 boden de Nederlandse sigarenfabrieken in hun Belgische vestigingen aan ruim 2700 personen werk tegenover ruim 7100 in de Nederlandse. Aan het einde van dat decennium was niet alleen dat laatste aantal gehalveerd, maar was ook het Belgische aandeel gedaald tot bijna 2300 personeelsleden, want het werk werd door de sigarenfabrikanten inmiddels overgebracht naar nieuwe lagelonenlanden zoals Malta, de Dominicaanse Republiek en Ierland. Dat werd ook zichtbaar bij Hofnar in Valkenswaard, waar het personeelsbestand inmiddels was teruggelopen tot 194 personen. Bijna de helft daarvan werkte in de vestiging in Ierland en nog maar twintig Belgen pendelden vanuit hun woonplaats naar Valkenswaard.
Maar veranderingen in het rookgedrag maakten van de sigarenindustrie toen al een krimpsector. Overnames en bedrijfssluitingen reduceerden in de decennia daarna het aantal sigarenfabrieken in snel tempo. Deze trend leidde met de overname van Henri Wintermans en Agio - uit Eersel respectievelijk Duizel - door de Scandinavian Tobacco Group (STG) in 2020 en de daaropvolgende beëindiging van de ondernemersactiviteiten in deze plaatsen, er uiteindelijk toe dat de sigarenindustrie op dit moment feitelijk uit Nederland is verdwenen, op een viertal kleine bedrijfjes na. Maar België is uiteindelijk spekkoper, aangezien het gros van de productie van Agio en Henri Wintermans - voor zover bekend - zal worden verplaatst naar Belgische STG-vestigingen in Westerlo en Lummen.
Bronnen
Regionaal Historisch Centrum EIndhoven, Toegang 10136 NV Hofnar sigarenfabrieken Valkenswaard, 1936-1992, Inv.nr. 264, "Sociale Jaarverslagen, Sociaal Jaarverslag 1978 en 1983".
Regionaal Historisch Centrum EIndhoven, Toegang 15321 Gemeentebestuur Valkenswaard, 1412-1934, Inv.nr. 1218-1229 "Bevolkingsregisters, 1850-1920".
Regionaal Historisch Centrum EIndhoven, Toegang 15321 Gemeentebestuur Valkenswaard, 1412-1934, Inv.nr. 1233-1236 "Dienstbodenregisters, 1852-1921".
Regionaal Historisch Centrum EIndhoven, Toegang 15321 Gemeentebestuur Valkenswaard, 1412-1934, Inv.nr. 1239 Register van Belgische vluchtelingen, 1914-1919.
Regionaal Historisch Centrum EIndhoven, Toegang 15321 Gemeentebestuur Valkenswaard, 1412-1934, Inv.nr. 1244 Gezinskaartensysteem, 1920-1934.
Regionaal Historisch Centrum EIndhoven, Toegang 15321 Gemeentebestuur Valkenswaard, 1412-1934, Inv.nr. 1245 Afzonderlijk registratiekaartensysteem, 1920-1934.
Regionaal Historisch Centrum EIndhoven, Toegang 15255 Nederlandsche RK vereniging van sigarenfabrikanten, Eindhoven, 1922-1970, Inv.nr. 1430 Jaarverslag 1950.
Regionaal Historisch Centrum EIndhoven, Toegang 1525e Verbond van sigarenfabrikanten in Nederland, Eindhoven 1910-1970, Inv.nr. 297 Statistische gegevens over het personeel, 1940-1942.
Valkerij en Sigarenmakerij Museum Valkenswaard, "Archief Doos Hofnar".
Verrijst, H., "Sigarenindustrie weg uit de Kempen, in: Eindhovens Dagblad (24 april 2020).
"Vreemde werkkrachten in Nederland", in: De Tabaksplant (20 juni 1933).
"Vreemde krachten in de sigarenindustrie", in: De Tabaksplant (29 januari 1935).
"Kaveewee-fabriek te Wernhout", in: De Tabaksplant (25 augustus 1936).
"Buitenlandsche arbeidskrachten in de sigarenindustrie in Noord-Brabant en Limburg", in: De Tabaksplant (5 januari 1937).
"Meer sigarenfrabrieken zoeken heil in België", in: De Volkskrant, 30 augustus 1972.
Jeurissen, M., Dagboek Alphons Jeurissen, Zonhoven, z.j.