Vele namen
Wat er precies wordt verstaan onder een draaiboom is moeilijk te definiëren. Op veel plaatsen gebruiken ze dezelfde namen voor andere dingen. Wat de één een draaiboom noemt, noemt een ander een sluitboom of valveken. Toch zijn er wel typologische verschillen aan te wijzen. De meest gangbare moderne variant vind je vaak in het bos. Dan zit de boom met een ketting vast aan een paal, zodat hij kan draaien. Vroeger koos men echter voor een andere variant.
Een draaiboom is een soort veken (dialectwoord) maar een veken hoeft geen draaiboom te zijn. Want vekens zijn er in verschillende vormen. Om het simpel te houden kun je ervan uitgaan dat een veken een houten ‘deur’ is in een hek. En een draaiboom doet nog het meeste denken aan een slagboom. Het principe is eenvoudig: een groot stuk hout om indien nodig de weg mee te versperren. In tegenstelling tot de slagbomen die je bij bijvoorbeeld hedendaagse parkeergarages ziet, bewegen draaibomen horizontaal.
Gebruik
Niet alleen boeren plaatsten een draaiboom om terrein mee af te sluiten. Ook dorpsbesturen plaatsten ze. Het plaatsen van of het onderhoud aan draaibomen werd bijvoorbeeld genoemd in dorpsrekeningen. De draaibomen zorgden ook voor een heldere markering van de dorpsgrens. In 1447, bijvoorbeeld, werd er een geplaatst op de weg tussen Veghel en Schijndel (Van Asseldonk, 252).
Tevens boden ze bescherming. Een draaiboom belette kwaadwillenden om zich makkelijk uit de voeten te maken met bijvoorbeeld gestolen goederen. In zijn standaardwerk Rituele repertoires over Oost-Brabantse volkscultuur beschrijft Gerard Rooijakkers hoe een meiboom werd gestolen in 1613 uit de tuin van de abdij van Binderen. De Helmondse schuttersgilden waren hiervoor verantwoordelijk, en “alsof de diefstal nog niet erg genoeg was” forceerden ze tevens “bij het illegaal wegslepen […] de draaiboom vóór de kloosterpoort” (Rooijakkers, 348).
In tijden van oorlog waren draaibomen een van de weinige verdedigingsmiddelen die de dorpsbewoner tot zijn beschikking had, naast landweren (aardewallen die kilometers lang konden zijn), greppels en vluchtschansen. De toegangswegen naar het dorp konden met de bomen worden afgesloten. Leo Adriaenssen vermeldt in Staatsvormend geweld dat in tijden van oorlog dorpelingen, vaak lid van het schuttersgilde, de versperringen ’s nachts bewaakten. Eens in de zoveel tijd kwam de hoogschout langs om te controleren of de “dreyboemen [draaibomen]” nog voldeden.
In de stadsrekeningen van 's-Hertogenbosch lezen we hoe tijdens de Gelderse oorlogen dorpen in de kwartieren Peelland en Maasland verzocht werden draaibomen te plaatsen en/of te herstellen. Dorpen als Someren, Asten, Deurne, Vlierden, Bakel, Lierop, Geldrop, Heeze, Leende, werden expliciet genoemd. Men hoopte dat dankzij de draaibomen en andere verdedigingswerken de Gelderse troepen minder "groote scade" zouden doen dan dat ze in Holland hadden gedaan "met spolieren ende brandt" (Van Zuijlen, 390). Ook gelaste het stadsbestuur in 1513 dat de poorten van 's-Hertogenbosch moesten worden voorzien van draaibomen om ze te versterken uit angst voor een Gelderse aanval.
In kaart gebracht
Hoewel archiefvermeldingen en toponiemen aantonen dat er vele draaibomen hebben moeten gestaan in het Brabantse landschap, zijn afbeeldingen echter schaars. Op slechts enkele kaarten staan ze aangegeven. Bijvoorbeeld in het kaartenboek van de abdij van Averbode. Dit klooster had verschillende bezittingen in het huidige Noord-Brabant, waaronder Sterksel. Halverwege de zeventiende eeuw gaf de abt van het klooster de opdracht om de bezittingen in kaart te brengen. Het eindresultaat was een prachtig boek met ingekleurde kaarten. De kaarten zijn rijk aan details. Het gevaar dat daardoor op de loer ligt, is dat we de kaarten als een soort foto’s gaan beschouwen. Zo gedetailleerd, dat moet wel kloppen! Wanneer we echter iets beter gaan kijken, zien we dat de maker vaak dezelfde objecten gebruikt om bijvoorbeeld toegangen aan te geven. Zo heeft iedere akkeromheining eenzelfde soort draaiboom. En iedere kerktoren is ook hetzelfde. Desondanks zijn de kaarten een waardevolle bron om verdwenen landschapselementen terug te zien. De cartograaf zal waarschijnlijk gekozen hebben voor een bekend type draaiboom.
Herkenbare elementen
Draaibomen vormden herkenbare plekken in het landschap. Daardoor werden het toponiemen. Een bos bij Tilburg heet bijvoorbeeld de Oude Draaiboom. En ook in Bergen-op-Zoom treffen we het aan als toponiem. In een negentiende-eeuws krantenbericht zien we hoe toponiemen ontstaan. In een advertentie van de notaris Sassen te Helmond staat dat een bijeenkomst over de verkoop van hout wordt gehouden “aan den draaiboom” op Scheepstal. (Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche courant, 12-12-1876).
Het verdwijnen van de draaiboom
Tot en met het begin van de twintigste eeuw kwamen draaibomen in heel Noord-Brabant voor. Ze vormden vanzelfsprekende onderdelen van het landschap. Die vanzelfsprekendheid verdween na de Tweede Wereldoorlog, toen het landschap opnieuw werd ingericht. De hekken verdwenen omdat de grenzen die ze markeerden niet meer belangrijk waren. En waar ze nog wel een functie hadden werden ze vaak vervangen door ijzeren, industrieel geproduceerde exemplaren. Hoeveel er nog te zien zijn in Noord-Brabant is niet bekend. Je zult goed moeten zoeken.
Als reactie op het verdwijnen van de karakteristieke hekken en toegangen in het landschap zijn er verschillende initiatieven ontstaan. Langs de Drentsche Aa en in de Antwerpse Kempen is men sinds het begin van de eenentwintigste eeuw bezig met het inventariseren en opnieuw plaatsen van vekens, om zo de traditie nieuw leven in te blazen.
Bronnen
Luyten, S., Project Kempens veken, terug van weggeweest, Leuven, 2017.
Van Asseldonk, M., Veghel, een goet ende vet Dorp, 2016, 251-2.
Adriaenssen, L., Staatsvormend geweld, Tilburg, 2008, 43.
Rooijakkers, G., Rituele repertoires, volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant, 1559-1853, 1994, 348.
Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche courant, 12-12-1876.