Voor middeleeuwse ambachtsgilden, broederschappen, schutterijen en zelfs voor sommige welgestelde particulieren was het vanzelfsprekend om een eigen altaar in de kerk te hebben. Dit altaar was gewijd aan de patroonheilige van het gilde, de broederschap of de familie. De rijkste altaren waren voorzien van een retabel. Het exemplaar uit Sint-Anthonis bleef daar, tot het omstreeks 1835 door de pastoor werd geschonken aan de gouverneur van Noord-Brabant, volgens de overlevering in ruil voor twee heiligenbeelden.
De gouverneur, baron Van den Bogaerde van Terbrugge (1787-1855), was namelijk een hartstochtelijk kunstverzamelaar. Bij de veiling van zijn collectie in 1901 werd het retabel gekocht door de Vereniging Rembrandt, die het uiteindelijk overdroeg aan de Bossche Sint-Jan, waar het nu nog steeds staat opgesteld. Het retabel, dat in schildering en beeldhouwwerk het lijdensverhaal van Christus vertelt, werd omstreeks 1500 in Antwerpen vervaardigd. Overigens waren de luiken van dergelijke retabels vroeger het grootste deel van de tijd gesloten. Alleen op hoogtijdagen mocht de gouden schittering van het binnenwerk gezien worden.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. Van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 73.