De lotgevallen van een peelwerkersgezin

Het gezin van Sjef en Doortje op hun 25-jarig huwelijksfeest op 11 mei 1943.

Het gezin van Sjef en Doortje op hun 25-jarig huwelijksfeest op 11 mei 1943. Voorste rij van links naar rechts: Theo, Sjef, Tonia, Doortje, Jozef, Maria. Achterste rij van links naar rechts: Grard, Toon, Door, Sjaak, Frans Jan ontbreekt. Hij is precies drie jaar eerder op 11 mei 1940 omgekomen. (Foto: Fotograaf onbekend, uit de privécollectie van Jan Gielen)

Alle rechten voorbehouden

Mijn grootouders Sjef (1889-1976) en Doortje (1892-1982) Gielen-Goorts hebben met hun kinderen de oorlog aan den lijve ondervonden. Opa was turfsteker in de Peel. Het peelwerkersgezin telde bij de Duitse inval op 10 mei 1940 zeven zonen en drie dochters in de leeftijd van 21 tot en met zes jaar. In dit verhaal zijn hun lotgevallen opgetekend.  

Oorlog zaait dood en verderf. De Tweede Wereldoorlog heeft diep ingegrepen in het leven van mensen die hem hebben meegemaakt. Er zijn mensen omgekomen, lichamelijk invalide of vermist geraakt. Velen hebben huis en haard moeten achterlaten. Van anderen werd het onderkomen in puin of in brand geschoten, met verlies van have en goed. Mannen werden opgepakt voor verplichte tewerkstelling in Duitsland. Wie zich tegen de Duitsers keerde, liep het risico te worden opgepakt en gemarteld. Zij die overleefden, zijn er later soms voor gedecoreerd. Er waren er ook die samenwerkten met de bezetter. Zij zijn ervoor gestraft en vaak uitgestoten uit hun gemeenschap. Het aantal psychisch getraumatiseerden is ontelbaar. Na de oorlog hielden velen het voor gezien en bouwden ver weg een nieuw leven op. 

 

Sjef en Doortje 

Sjef (officieel Jozef) Gielen werd geboren in 1889 in Neerkant (gemeente Deurne), amper twee maanden eerder dan ene Adolf Hitler. Hij was als dienstplichtige nog maar net afgezwaaid toen hij op 11 mei 1918 trouwde met Doortje, officieel Theodora Goorts. Zij was van 1892 en werd geboren 'op het Derp', dicht bij de spoorweg in Deurne. Hij had haar al in 1913 leren kennen, maar had vanwege de verplichte legerdienst van vijf jaar lang op zijn huwelijk moeten wachten. Van het geld dat Sjef van de verkoop van het boerderijtje van zijn ouders had meegekregen, was het gelukt een bescheiden onderkomen te kopen in 'De Hei' in Liessel, aan de rand van de Peel. Hij had er ook een eigen peelveldje. Later, in 1927, zou het gezin via woningruil in het bezit komen van een nieuwe arbeiderswoning met twee bunders grond op de Heitrak tussen Liessel en Neerkant. Sjef kende de Peel als geen ander, omdat hij er al op zijn elfde was gaan werken in dienst van het Gemeentelijk Veenbedrijf van de gemeente Deurne en Liessel. Het lag dan ook voor de hand dat hij na zijn diensttijd en een mislukte carrière in het kappersvak weer als peelwerker aan de slag ging. Hij was erbij op 17 juni 1910, toen zijn Meijelse collega Gebbel Smolenaars die dag op ’t Zinkske bij Helenaveen de roemruchte Gouden Helm uit de turf opdolf. In 1950 zou hij vanwege zijn vijftigjarig dienstverband als veenarbeider de eremedaille in brons in de Orde van Oranje-Nassau in ontvangst mogen nemen.

 

Sjaak 

Slechts acht-en-een-halve maand na het huwelijk van Sjef en Doortje wordt zoon Sjaak geboren. Dat er al zo snel na de bruiloft een baby komt, is in het dorp uiteraard onderwerp van roddel.

Zoals veel jongens uit de doorgaans grote gezinnen rond de Peel gaat Sjaak meteen na de lagere school op zijn twaalfde in de kost als boerenknecht. Als hij achttien is, verhuist hij naar Zuid-Limburg, waar hij na een korte opleiding als mijnwerker in de mijn Laura in Eijgelshoven aan de slag gaat. Doortje is blij met het eerste inkomen van haar oudste zoon. Met het geld dat Sjef als peelwerker verdient, lukt het niet om twaalf monden te vullen. Op een bepaald moment stond ze bij de plaatselijke kruidenier voor zeshonderd gulden in het krijt, een fors bedrag. Ze had geprobeerd om de schuld af te betalen met het beeld van de Heilige Petrus onder een glazen stolp en een vracht turf. Maar het was niet voldoende. Uiteindelijk ging de kruidenier akkoord met een aflossing van een gulden en een kwartje in de week.

In 1938 wordt de negentienjarige Sjaak als dienstplichtige ingelijfd bij het 2e Regiment Infanterie, dat al snel de naam krijgt van 2e Grensbataljon. Na de mobilisatie op 28 augustus 1939 krijgt dit bataljon tot taak om als onderdeel van de Peel-Raamstelling de Maasbruggen bij Venlo te verdedigen tegen een eventuele Duitse inval. Deze inval komt in de vroege ochtend van 10 mei 1940. Omdat de Duitsers om de Peel-Raamstelling heen dreigen te trekken, krijgt het 2e Grensbataljon het bevel om zich via Liessel en Meijel achter de Zuid-Willemsvaart bij Sluis 11 en 12 terug te trekken. De statische en slecht gecoördineerde verdediging van de Nederlandse troepen blijkt niet opgewassen tegen de vermetelheid waarmee de Duitsers met een overmacht aan vuurkracht en manschappen de aanval op Sluis 11 tussen Asten en Someren openen. Al vroeg in de middag van 11 mei wordt de Zuid-Willemsvaart overgestoken en worden de Nederlandse soldaten in het nauw gedreven. Een aantal van hen sneuvelt. Hele groepen trekken zich terug in de richting van Heeze. Anderen slaan, al dan niet vermomd in burgerkleding, op de vlucht of worden gevangengenomen.

Ook Sjaak geeft zich over en wordt samen met andere krijgsgevangenen geïnterneerd in de jongensschool op de Markt in Asten. Al snel krijgen Sjef en Doortje het bericht van de gevangenneming van hun oudste zoon. Broer Toon krijgt bij de Duitse bewakers gedaan dat hij een bezoek mag brengen, waarbij hij Sjaak een paar boterhammen en een briefje van vijf gulden toestopt. Maar na enkele dagen worden Sjaak en de andere gevangenen met autobussen op transport gezet naar een interneringskamp in Duitsland. Een maand later wordt hij in het kader van een algehele amnestie voor Nederlandse krijgsgevangenen vrijgelaten. Hoewel in huize Gielen emoties van blijdschap zelden openlijk getoond worden, is de vreugde groot als Sjaak onaangekondigd aan de achterdeur staat.

In november 1940, zes maanden na zijn gevangenneming, verhuist Sjaak als 21-jarige terug naar Zuid-Limburg om zijn oude beroep als mijnwerker op te pakken. Door een verklaring te tekenen waarin hij zich verplicht tot werk in de mijn, wordt hij gevrijwaard van de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in de Duitse oorlogsindustrie. In mei 1943 moeten namelijk alle voormalige Nederlandse krijgsgevangenen en alle mannen tussen de achttien en 35 jaar zich hiervoor melden. 

Na de bevrijding van Zuid-Limburg blijft Sjaak in de mijn werken. Hij trouwt in september 1945 en emigreert in 1952 met zijn vrouw en vier kinderen naar Nieuw-Zeeland. Voor zijn legerdienst tijdens de Nederlandse mobilisatie heeft Sjaak het Mobilisatie-Oorlogskruis gekregen.

 

Jan 

Nog binnen het jaar na de geboorte van Sjaak wordt zoon Jan geboren. Als Jan veertien wordt, gaat hij werken bij een boer op de Hoijsen in Someren. Twee jaar later trekt hij in bij zijn oom en tante die er schuin tegenover wonen en eveneens een boerderij hebben. Hij wil zijn tante, een zus van zijn vader, graag helpen omdat de gezondheid van zijn oom steeds verder achteruit gaat. Iedere zaterdag in de voormiddag fietst Jan de vijftien kilometer naar zijn ouders in Liessel om op zondagavond weer bij zijn oom en tante terug te keren.

Op zaterdag 11 mei 1940 is ineens alles anders. Zoals iedere zaterdag wil hij graag naar huis. Nu de Duitsers zijn binnengevallen, wil hij weten of thuis alles goed is en of er nieuws is over zijn broer Sjaak. Jan weet echter niet goed wat hij moet denken van al het lawaai van ontploffingen en mitrailleurschoten, die al sinds het middaguur bij de Zuid-Willemsvaart te horen zijn. Voor de zekerheid gaat hij langs bij de overbuurman bij wie hij in de kost is geweest, want hij weet dat die dezelfde kant uit moet voor de kapper in het dorp. Ze besluiten om samen op te fietsen. De vraag of ze wellicht vanuit overmoed de risico’s juist niet opzoeken, komt niet bij hen op. Ze zijn immers niet bang uitgevallen en willen weten wat er eigenlijk aan de hand is. Al eerder hebben ze Nederlandse militairen, sommige op de fiets en in burger, in alle haast via de Vaarsel richting Heeze zien vertrekken. Aangekomen in het centrum van Someren zien ze Duitse soldaten, van wie een aantal op de fiets en met gevorderde auto’s, eveneens richting Heeze gaan. Bij de kapper stapt de buurman af; Jan fietst door. Als hij bij Sluis 11 aankomt ziet hij dat de brug is opgeblazen. Hij ziet ook dat alsmaar meer Duitse soldaten via de intacte voetbrug, die rond half drie veroverd is, het kanaal oversteken. Een Duitse wachtpost geeft Jan te verstaan dat hij maar beter kan omdraaien. Weer terug bij de kapper ziet hij zijn buurman staan. Die had zijn fiets moeten afgeven aan de Duitsers. "Dat geeft niet", zegt Jan, "dan gaan we maar samen op mijn fiets naar huis". Hij trapt zo hard hij kan naar de Vaarselstraat om zo snel mogelijk weer bij zijn tante op de Hoijsen te zijn. 

Maar op dat moment, het is dan rond vier uur, krijgen de zich op Heeze terugtrekkende Nederlandse soldaten het bevel een tegenaanval uit te voeren om de tot in Someren doorgedrongen Duitsers tegen te houden. Deze schieten terug met alles wat ze hebben. Jan en zijn buurman zitten als ratten in de val: vóór hen de Nederlanders, rondom en achter hen de Duitsers. Ze zien en horen kogels inslaan.

Het is zeer waarschijnlijk dat de Duitsers hen aanzien voor Nederlandse soldaten die in burger op een fiets vluchten, waardoor zij gericht vuren. Even voorbij de kruising van de huidige Loovebaan met de Vaarselstraat vallen ze in de sloot aan de kant van de weg. Jan is door een kogel in het hoofd getroffen en sterft ter plekke. De buurman krijgt een kogel in zijn enkel. Pas als de Duitsers voorbij zijn getrokken, durft de buurman over Jan heen te stappen, uit de sloot te klauteren en de ongeveer anderhalve kilometer naar huis te strompelen. "Ik geloof dat het met Jan Gielen gedaan is", zegt hij als hij tegen de avond thuis aankomt. De volgende dag wordt het lichaam van Jan uit de sloot gehaald en naar het zusterklooster in Someren gebracht. Wanneer vader Sjef op 15 mei op het gemeentehuis aangifte komt doen, wordt in de overlijdensakte opgetekend dat zijn zoon op 11 mei 1940 om vier uur is gestorven. Die dag sneuvelen bij Sluis 11 en in Someren negentien Nederlandse militairen, van wie vijf in de Vaarselstraat. Ze krijgen alle vijf een veldgraf vlak bij de plek waar Jan in de sloot lag. Aan Duitse zijde sneuvelen minstens elf soldaten. 

Pas twee dagen later horen Sjef en Doortje van het overlijden van hun zoon. De tante bij wie Jan in de kost was, hoort als eerste van de buurman dat Jan dood is. Zij schakelt vervolgens haar zus in Liessel in, die haar zoon erop uit stuurt om het droevige nieuws aan Jans ouders te gaan vertellen. De zoon klopt bij Sjef en Doortje aan en vraagt aan Sjef om een eindje mee te gaan wandelen. Hij vertelt wat er gebeurd is en dat Jan naar de zusters in Someren is gebracht. De dag erop fietst Sjef samen met zijn zoon Toon en dochter Door naar het klooster. De zusters hebben Jan dan al in een kist opgebaard. "Hij lag er mooi bij, met alleen een pleister bij zijn slaap", herinnert zijn broer Toon zich. Door keek wat nauwkeuriger en zag dat het grote gat in het achterhoofd van Jan keurig was gecamoufleerd. Maar dat zouden ze niet aan moeder vertellen. Ze bedanken de zusters uitgebreid wanneer deze aanbieden om de kosten van de kist en de begrafenis op het kerkhof van de Sint-Lambertuskerk in Someren voor hun rekening te nemen.

Jan ligt nog altijd begraven onder de originele grafzerk, net als drie andere Somerense slachtoffers van de oorlog. Eén van deze slachtoffers is burgemeester Piet Smulders, die op 15 augustus 1944 in het kader van Aktion Silbertanne door Nederlandse SS’ers vermoord werd. Hoewel de graven van de vier slachtoffers van cultuurhistorische waarde zijn, legt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren in 2021 een gezamenlijk verzoek van de nabestaanden om de graven als gemeentelijk monument aan te wijzen naast zich neer.

Grafzerk van Jan Gielen op het kerkhof van de Sint-Lambertuskerk in Someren

Grafzerk van Jan Gielen op het kerkhof van de Sint-Lambertuskerk in Someren. (Foto: Jan Gielen)

Alle rechten voorbehouden

Zaterdag 11 mei 1940 moet voor Sjef en Doortje een verwarrende dag zijn geweest. Ze werden wakker in het besef dat het hun zevenentwintigste trouwdag was. Ze zullen ongerust zijn geweest, want ze wisten dat hun oudste zoon Sjaak in Venlo gestationeerd was en wellicht nog in gevecht was met de binnengevallen Duitsers. Maar op geen enkel moment konden ze bevroeden dat hij ’s middags bij Sluis 11 door de Duitsers zou worden gevangengenomen en dat diezelfde middag niet ver daarvandaan hun tweede zoon Jan in een vuurgevecht tussen Nederlandse en Duitse soldaten zou worden gedood.

 

Toon 

Binnen drie jaar na het huwelijk van Sjef en Doortje wordt hun derde zoon Toon geboren. Net zoals zijn broers gaat ook hij na zijn lagere schoolperiode aan het werk, in dit geval bij een tuinder in Helenaveen. Het leven van Toon verloopt relatief onbezorgd, totdat hij in mei 1943 de oproep krijgt om zich te melden voor de Arbeitseinsatz. Toon heeft helemaal geen zin ver van huis in Duitsland zwaar werk te doen. Maar als hij het bevel niet opvolgt, moet hij onderduiken. Daar is hij de persoon niet naar. Vermoedelijk heeft hij zich toen met een vriend, die in hetzelfde schuitje zit, gemeld bij het Arbeidsbureau in Venlo met de vraag of er voor hen als tuindersknecht werk is op Fliegerhorst Venlo. Dit was een vliegveld van de Duitse Luftwaffe in de buurt van Venlo, deels in Nederland en deels in Duitsland. Ze hebben geluk: ze mogen de tuinen verzorgen die de onderkomens van het Duitse grondpersoneel en piloten verfraaien. Ze worden er ook nog voor betaald: ze hadden het slechter kunnen treffen. Nu hoeven ze zich geen zorgen te maken dat ze bij een razzia worden opgepakt, zoals een aantal bekenden van Toon overkomt bij de razzia in Helenaveen op 8 oktober 1944.

Hoe het leven van dwangarbeiders is, zien ze van dichtbij: op het vliegveld zijn ze er getuige van hoe Russische krijgsgevangenen worden doodgehongerd. Soms zien ze kans hun een sigaret of een boterham toe te stoppen. Bang zijn ze alleen voor de geallieerde bombardementen op het vliegveld. Als er bommen vallen, moeten ze maken dat ze wegkomen. Afgezien van een korte periode waarin ze in Venlo in de kost zijn, maken Toon en zijn vriend tot aan de bevrijding van Liessel in september 1944 dagelijks op de fiets de reis naar het vliegveld.

Het merendeel van de Nederlandse mannen die een oproep voor de Arbeitseinsatz kregen, legde het bevel naast zich neer: velen doken onder. Toon besloot zelf op zoek te gaan naar werk voor de Duitsers dat bij hem paste. Was zijn besluit niet een vorm van collaboratie? Weinig Liesselnaren zullen in 1943 vraagtekens gesteld hebben bij zijn keuze. Zijn handelen past immers in de algemene houding onder Nederlanders om zich zoveel mogelijk aan te passen aan de situatie, zelfs al riekt dit naar samenwerking met de vijand. De een doet het omdat hij zich gedwongen voelt, een volgende uit angst, een derde uit realisme, een vierde uit plichtsbesef. Het leidende motto is tot dan toe: blijf rustig, doe geen gekke dingen en kom niet in verzet. Dit past wel bij Toon. Deze coulante houding verandert echter naarmate de Duitse repressie en vergeldingsmaatregelen in de laatste jaren van de bezetting toenemen. Men houdt elkaar steeds scherper in de gaten als het gaat om de houding tegenover de Duitsers. De tegenstelling tussen ‘goed’ en ‘fout’ bereikt in de periode direct na de bevrijding een hoogtepunt. Zou het besluit van Toon op dat moment getoetst zijn aan deze morele maatstaf, dan zou het oordeel er beduidend minder florissant uit hebben gezien. Toch heeft Toon er nooit opmerkingen over gekregen. Juist omdat de collaboratievraag een morele vraag bij uitstek is, is ze ook niet te beantwoorden. Een betere vraag is wellicht: Wat zou ik hebben gedaan in de gegeven omstandigheden? Maar wie kan die vraag onomwonden beantwoorden? 

 

Frans 

Kort nadat Sjef en Doortje vier jaar getrouwd zijn, wordt de vierde zoon Frans geboren. Zoals zijn broers moet ook Frans na de lagere school aan het werk. Hij besluit een opleiding tot timmerman te gaan volgen. Ergens in 1941 sluit Frans zich als achttienjarige aan bij de plaatselijke cel van de ondergrondse. De groep bestaat uit 25 mannen. Ze houden zich onder meer bezig met het regelen van onderduikadressen en het stelen van Duitse containers met brandstof, kleding en radio’s. De haat van Frans tegenover de Duitsers is enorm. Drie keer steelt hij de persoonsbewijzen van de gezinsleden, omdat hij vindt dat ze geen Duitse documenten behoren te dragen. Later geeft Frans toe dat hij deze documenten gebruikt heeft om vluchtelingen en onderduikers een nieuwe identiteit te bezorgen. Onder hen waren Joden en neergestorte geallieerde piloten. Tijdens de gehele verzetsperiode heeft hij zich op een boerderij schuilgehouden.

Als zijn werk als verzetsman vanwege de bevrijding van het Zuiden van Nederland erop zit, sluit Frans zich van maart tot november 1945 als oorlogsvrijwilliger aan bij de tweede Nederlandse pioniersgroep te Brussel en wordt hij enkele maanden in Duitsland gestationeerd. Vervolgens meldt hij zich half april 1946 aan als bewaker in het voormalige concentratiekamp Vught, waar op dat moment NSB’ers, collaborateurs en Duitse burger-evacués zijn geïnterneerd. Over deze periode heeft hij aan Toon verteld dat hij gevangenen dwong om als een kat een schoteltje melk op de grond leeg te likken. Als ze dit weigerden of het niet lukte, ranselde Frans de gevangenen af met zijn ploertendoder. Maria weet zich te herinneren dat Frans haar heeft verteld dat hij gevangenen opsloot in een donker hok, vijf dagen lang zonder eten of drinken. Deze herinnering wordt gestaafd door verslagen van het kampregime in Vught, waarin opsluiting in een volstrekt donkere strafcel dagelijkse praktijk was. In elk geval maakte Frans deel uit van een kampregime dat toeliet dat erop los werd geslagen, wat in een aantal gevallen tot de gewelddadige dood van gevangenen heeft geleid. Begin september 1946 krijgt hij "wegens overcompleet" eervol ontslag. 

In december 1949 emigreert Frans naar Nieuw-Zeeland en begint er een leven als kippenboer. Broer Toon heeft altijd gedacht dat Frans vanwege zijn deelname aan het oppakken van vermeende collaborateurs en NSB’ers in de dorpen rond de Peel vijanden heeft gemaakt die hem het leven zuur wilden maken. Zelf zei Frans daarover: "There was so much hate, I was sick of Holland". Toons mening sluit aan bij naoorlogse verslaglegging waarin naar voren komt hoe voormalige illegale groepen in het Zuiden vlak na de bevrijding vrijwel iedereen arresteren die als 'fout' bekend staat. Menige burenruzie, familievete of zakelijke onenigheid wordt in deze chaotische dagen afgewikkeld door de andere partij te beschuldigen van een deutschfreundliche houding.

De tol die Frans ná de oorlog moet betalen voor zijn verzetswerk is hoog: hij heeft vaak nachtmerries, is schrikachtig en neemt zijn toevlucht tot de alcohol. Het zijn de symptomen van een posttraumatische stressstoornis, waarvoor hij zware medicatie krijgt voorgeschreven. Hij vreest zelfs voor zijn leven als hij bij zijn ouders op bezoek zou gaan. Pas in 1979 durft hij voor het eerst weer naar Liessel te komen. Bij die gelegenheid ging hij voor de zekerheid eerst langs bij de voormalige leider van het plaatselijke verzet om diens pistool uit de oorlog te lenen. Volgens broer Grard is voor Frans de tijd stil blijven staan toen hij naar Nieuw-Zeeland emigreerde. Zijn haat tegen de Duitsers is nooit verdwenen. Dit blijkt wanneer Frans het trouwfeest van een dochter van Grard bijwoont. Als halverwege de avond het lied Aan de grens van de Duitse heuvelen wordt ingezet, ontsteekt Frans zodanig in grote zo’n woede, dat hij door zijn zwager moet worden buitengezet.

Op 31 maart 1982 krijgt Frans op de Nederlandse ambassade in Wellington het Verzetsherdenkingskruis uitgereikt. In de plaatselijke pers wordt hij als oorlogsheld neergezet. Van de Nederlandse regering kreeg hij een oorlogspensioen. Na zijn overlijden in 1987 wordt Frans geroemd om zijn dapperheid en hulp aan Joodse onderduikers. Op zijn grafsteen staan de woorden "Member of Dutch Resistance 1940-1945" ingebeiteld. Zijn kinderen zijn nog altijd trots op het verzetswerk van hun vader. Ze hebben uit zijn mond echter nooit de donkere kant van zijn werk als voormalig verzetsman vlak ná de bevrijding te horen gekregen.

 

Vrijdag 27 oktober 1944 

"’s Morgens rond 6 uur. Duitsche granaten vallen dichtbij in de buurt. Geweerschoten knallen. Mitrailleurs knetteren. Ik ben ’s morgens het eerst uit bed en ’t eerst in de kelder. De anderen volgen snel. Dit duurt zo de ganse dag. Dan weer even buiten en dan weer in de kelder. ’s Middags brandt de eerste boerderij bij ons in de buurt af. ’s Avonds is het nog ’t zelfde. Er is alweer een boerderij aan het branden en ook al korenmijten, een aardig schouwspel als het donker is! Later in den avond is het een beetje stiller en gaan we weer in de kelder slapen."

Het zijn de eerste regels uit het dagboek dat Toon heeft bijgehouden over de gebeurtenissen in de laatste oktoberdagen 1944. De Duitsers zijn bij Helenaveen over het Kanaal van Deurne gekomen en bij Meijel over de Noordervaart (zie kaart). Ze doen met in totaal veertienduizend man een gecoördineerde aanval in de richting van Asten met als doel geallieerde troepen weg te trekken uit de omgeving van Breda en op die manier de druk te ontlasten op het Duitse 15e leger bij Antwerpen. Het heeft die herfst onophoudelijk geregend en de sloten staan boordevol water. Het huis van Sjef en Doortje ligt niet ver van de Kanaalstraat, die in Helenaveen begint en uitkomt op de hoofdweg tussen Liessel en Neerkant. Het is via deze weg dat na het eerste spervuur van granaten duizenden Duitse soldaten door sloten en over de hei komen aangeslopen. Maar dat merken de families langs de Kanaalstraat pas de volgende ochtend, op zaterdag 28 oktober. Het zicht is door dichte mist minder dan vijftig meter.

Schets van de Duitse aanval op 27 oktober 1944 met de locatie van het huis van Sjef en Doortje. (Bron: Rijnders, Liessel brandt)

Schets van de Duitse aanval op 27 oktober 1944 met de locatie van het huis van Sjef en Doortje. (Bron: Rijnders, Liessel brandt, 1994)

Alle rechten voorbehouden
De hel breekt los als de Amerikanen, die zich op de hoofdweg hebben geïnstalleerd, met hun Sherman-tanks de huizen, schuilkelders en korenmijten onder vuur nemen. Ze hebben gezien dat zich overal Duitse soldaten schuilhouden. Het wemelt ervan. Bij het huis van Sjef en Doortje hebben ze zich in een haastig opgeworpen loopgraaf verschanst. Ook de schuilnis van turf, die Sjef al eerder uit voorzorg achter zijn huis had gemaakt, zit vol Duitsers. Sjef en Doortje zijn inmiddels met hun kinderen Toon, Maria, Tonia, Theo en Jozef de kelder van hun huis ingevlucht. Doortje heeft haar rozenkrans meegenomen en begint voor te bidden. Toon ligt onder een deken, omdat hij met zijn drieëntwintig jaar doodsbang is dat hij voor de Arbeitseinsatz zal worden opgepakt als de Duitsers de kelder binnenkomen. En ze komen de kelder binnen. Maar dat hebben de Amerikanen ook gezien. Het huis krijgt meteen een paar voltreffers. De zestienjarige Maria telt mee: tussen elke inslag zitten negen seconden. Onmiddellijk na de volgende klap vlucht ze als eerste de kelder uit en rent naar de schuilnis. Ze wringt zich tussen de Duitse soldaten door en vindt een plaatsje achter in de hoek.

Nog een voltreffer op het huis. Dan rent Doortje met de veertienjarige Jozef, de twaalfjarige Tonia en de tienjarige Theo de kelder uit. Doortje heeft de tegenwoordigheid van geest om de doos met familiefoto’s mee te grissen. Als ze ziet dat de door Sjef gebouwde schuilhut vol zit met Duitsers, rent ze met haar drie kinderen de andere kant op, naar de buurman, zo’n tweehonderdvijftig meter verder op de hei. Onmiddellijk daarop krijgt het huis een paar treffers juist boven de grond en is het in de kelder niet meer te harden vanwege het stof en de kruitdampen. De Duitse soldaten houden het voor gezien en rennen de kelder uit. Dan vluchten ook Sjef en Toon op hun sokken naar de schuilnis van turf. De Duitsers die er zitten maken plaats. Het valt Maria op hoe jong ze zijn, hooguit zeventien, achttien jaar. En ze zijn allemaal doodsbang. "Ik geloof dat er van die achttien soldaten in de schuilkelder wel vijftien waren die zaten te bidden", zou Toon later in zijn dagboek schrijven. Ze hadden al een witte vlag klaarliggen om zich over te geven. Sjef en Toon krijgen elk een pakje sigaren toegestopt. "Het waren heusch geen slechte mensen, al waren het dan ook moffen", noteert Toon.

Dan ontploft een granaat vlak bij de ingang. De Duitse soldaat die er zit valt neer. Zijn benen liggen er nagenoeg af. Als hij even later tegen Sjef fluistert dat hij heel erg zijn behoefte moet doen, schuift Sjef de helm van de jongeman als een po onder hem en tilt hem onder zijn oksels op tot hij klaar is. Als het donker is, kruipen Sjef, Toon en Maria de schuilkelder uit. Nadat Sjef de varkens heeft bijgevoerd, kruipen ze op handen en voeten het vierhonderd meter lange zandpad af naar de hoofdweg, waar de Amerikaanse tanks staan. Als een Duitssprekende Amerikaan hen dreigt terug te sturen, besluiten ze dan maar naar Asten te gaan, waar een zus van Sjef woont. Onderweg blijven de granaten vlakbij inslaan waardoor ze gedwongen zijn de schuilkelders van enkele boerderijen op te zoeken. Na een nachtelijke tocht van ongeveer zeven kilometer door omgeploegde akkers, weilanden met prikkeldraad, ondergelopen sloten en dwars door het hoge water van het riviertje de Aa komen ze op zondag 29 oktober rond het middaguur bij Sjefs zus aan. Toon fietst daarna wekenlang wel tien dorpen af, op zoek naar zijn moeder en de drie jongste kinderen. Hij heeft zelfs bij het Binnengasthuis en het Sint-Jozephziekenhuis in Eindhoven navraag gedaan. Er was geen spoor van hen te bekennen.

Sjef, Toon en Maria wisten niet dat Doortje die zaterdag met haar drie jongste kinderen, ná de vlucht uit de kelder van hun eigen huis, naar de boerderij van de buurman was gerend. Deze buurman had zelf vijftien kinderen. Met zijn allen hadden ze beschutting gezocht in de kelder van de boerderij. Maar die bleek niet gebouwd op het geweld. Toen de boerderij in vlammen stond, zijn ze onder het moordende granaat- en geweervuur door naar een roggemijt gerend. Toen vervolgens ook de roggemijt in brand werd geschoten, renden ze naar de schuilkelder die honderd meter verderop in een dennenbosje verscholen lag. Deze was nog tijdens de mobilisatie gebouwd door Nederlandse soldaten. Hoewel Theo een kogel door zijn enkel krijgt, haalt Doortje het met haar kinderen. Een van de dochters van de buurman wordt door granaatscherven geraakt en moet in een kuil onderweg achterblijven. Dan valt een granaat op de ingang van de schuilkelder. Tonia rent met enkele kinderen van de buurman weer naar buiten, terug naar de kuil waarin het gewonde buurmeisje ligt. Onderweg ziet ze een andere dochter van de buurman dood liggen. Het geweervuur is moordend. Steeds meer kinderen in de kuil raken gewond. Een zoon van de buurman wordt dodelijk getroffen. Nog een dochter raakt zwaargewond en sterft de volgende dag. Tonia ziet het allemaal om haar heen gebeuren. De kinderen blijven er de rest van de dag en vervolgens de hele nacht liggen. Kogels en granaten blijven over hen heen vliegen. De kuil is kletsnat, ze rillen van de kou en hebben verschrikkelijke dorst.

Als het ’s ochtends licht wordt, kruipt Tonia uit de kuil en gaat in haar eentje dwars door de velden en sloten op weg naar haar tante in Asten. Onderweg verblijft ze in de schuilkelder van een bekende. Twee dagen later komt ze aan en treft er haar vader met Toon en Maria. Zes weken later wordt Tonia gevraagd om de plek aan te wijzen waar ze na haar vlucht uit de schuilkelder het dode buurmeisje heeft zien liggen. Het meisje blijkt er in een veldgraf begraven te zijn. De oudste dochter van de buurman zou later zeggen dat de dood van zijn drie kinderen het hart van haar vader voorgoed brak. 

Nog diezelfde zondag worden alle gewonde kinderen door een andere buurman met paard en kar naar de Hoge Brug bij het Kanaal van Deurne gebracht. Doortje loopt mee. Een barmhartige Duitse legerarts draagt de kinderen een voor een over de brug naar een auto van het Rode Kruis en vertelt Doortje dat ze naar het ziekenhuis in Venlo worden gebracht. Ze moet haar gewonde zoon Theo aan hem overlaten. Doortje is nauwelijks teruggekeerd of ze moeten vanwege beschietingen weer de schuilkelder in. Opnieuw zijn ze gedwongen om twee dagen en twee nachten te schuilen. Dan worden ze door Duitse soldaten gesommeerd om mee te komen. Onzekerheid en angst overheersen. Ze zullen toch niet naar Duitsland afgevoerd worden? Met alle kinderen erbij zijn ze met dertien personen. Via Helenaveen belanden ze voor een week in de Grashoek, dan anderhalve week in Helden en van daaruit een week in Roggel. Nog altijd verkeert Doortje in de grootste onzekerheid over het lot van Sjef en de andere kinderen. Als de drie oudste kinderen op een woensdag na de mis de kerk van Roggel uitlopen, rent Sjef hun tegemoet. Het is zoon Grard gelukt zijn moeder op te sporen. Het is dan begin december 1944. Alleen Theo ligt nog in het ziekenhuis in Venlo. Pas begin maart 1945 mag Sjef zijn inmiddels genezen zoon met de fiets komen ophalen in het noodziekenhuis in Deurne. Sjef en Doortje en de kinderen zijn eindelijk herenigd. "Het maakt niet uit dat alles kapot is geschoten, wij zijn bij elkaar en nou is alles weer goed", zegt Doortje. 

 

Emigratie 

Tussen december 1949 en september 1952 emigreren vier kinderen van Sjef en Doortje naar Nieuw-Zeeland: Sjaak, Frans, Jozef en Door. Ze behoren tot de ongeveer vijfhonderdduizend Nederlanders die tussen 1945 en 1967 naar andere continenten vertrekken. Elk van de vier heeft zijn of haar eigen redenen, maar allemaal koesteren ze, beïnvloed door de ronkende propaganda van de Nederlandse regering, de illusie dat een gouden toekomst voor het oprapen ligt. In hun brieven aan Sjef en Doortje wordt het beeld opgeroepen dat ze in het 'land van melk en honing' zijn terechtgekomen. Het lukt alle vier inderdaad om met hard werken in de loop der jaren een welvarend bestaan op te bouwen. Omdat Sjef en Doortje geen telefoon hebben, bellen de ouders en de vier kinderen aan de andere kant van de wereld nooit met elkaar. Later, vanaf de jaren zestig, is er wel af en toe telefonisch contact met de broers en zussen in Nederland. Maar bellen met Nieuw-Zeeland is duur en door de vele doorverbindingen kan men elkaar maar moeilijk verstaan. Door komt met haar man nog een aantal keren op bezoek bij Sjef en Doortje. Frans en Jozef komen nog één keer. Sjaak komt nooit meer.

 

Het leven gaat door 

Sjef en Doortje en hun kinderen hebben alles over zich heen gekregen wat een oorlog met zich kan meebrengen. De dood van Jan en de gebeurtenissen van de laatste oktoberdagen van 1944 hebben de grootste wonden geslagen. Ze hebben doodsangsten uitgestaan. Op zulke momenten helpt bidden. Doortje heeft de rozenkrans in de weken waarin ze met haar drie kinderen op de vlucht was, altijd om haar nek gedragen. Ze hebben dood en verderf gezien. Behalve de kleren die ze al die weken aan hadden, bezaten ze na de bevrijding helemaal niets meer. Gelukkig was er ook in Liessel een distributiecentrum van de HARK, de Hulp Actie Roode Kruis, waar ze wat kleding, schoenen en meubilair mochten uitzoeken. Maar voor iedereen gold dat het leven moest doorgaan. De kinderen hadden het druk met het opbouwen van hun eigen bestaan, een aantal in Nieuw-Zeeland en een aantal in Liessel. Sjef moest weer verder als peelwerker. Doortje vond haar eigen manier om door te gaan. Daar pasten geen rouw en verdriet bij. Gelukkig konden Sjef en Doortje van de drieduizend gulden schadevergoeding voor hun kapotgeschoten woning ongeveer op dezelfde plaats een noodwoning laten bouwen. Over de gebeurtenissen tijdens de oorlog hebben ze het nooit meer gehad. Sjef stierf in 1976, Doortje op 11 mei 1982, haar 64e trouwdag. Dat was ook de dag waarop, tweeënveertig jaar eerder, haar zoon Jan om vier uur ’s middags werd doodgeschoten. Ze blies op hetzelfde uur haar laatste adem uit. Het moest zo zijn.

Toen de oorlog op 10 mei 1940 uitbrak, hadden Sjef en Doortje tien kinderen thuis. Zeven jaar later waren er nog maar vier die geregeld op de koffie komen. Eén is er dood en vier zijn vertrokken naar Nieuw-Zeeland. Doortje heeft het nooit aangekund om het graf van haar zoon Jan op het kerkhof in Someren te bezoeken. ‘Na de dood van onze Jan heeft ons moeder nooit meer gezongen’, zou Maria later zeggen. Sommige kinderen van Sjef en Doortje hebben de lotgevallen van hun gezin wél aan de eigen kinderen doorverteld, tot in detail. Niemand kreeg echter ooit het woord ‘Duitsers’ over de lippen: het was altijd ‘de moffen’. Naarmate ze ouder werden, kwamen de verhalen vaker terug. Hun kinderen raakten ermee doordrenkt. Ook de auteur: hij is de oudste zoon van Toon en kreeg de voornaam mee van zijn oom die op 11 mei 1940 werd doodgeschoten.

 

Bronnen

Archieven

Den Haag, Nationaal Archief, Ministerie van Justitie, "Directoraat-Generaal Bijzondere Rechtspleging 1945-1986", inventarisnummer: 2881, Personeelsdossiers, Toegang nr. 2.09.70. (Frans Gielen). 

Persoonlijk archief Jan Gielen

Dagboek van Toon Gielen, oktober-november 1944. 

Dagboek van Doortje Gielen-Goorts, oktober-november 1944. 

Krantenknipsel met interview met Frans Gielen: "Dutch award rare medal to war hero", Kapiti Observer, (2 april 1982). 

Krantenknipsel met overlijdensbericht: ‘Obituary. Franciscus (Frans, Frank) Gielen. ‘Immigrant talked little of war work’, Kapiti Observer (14 augustus 1987).

Literatuur 

"Arbeitseinsatz – Dwangarbeid in nazi-Duitsland" op historiek.net/arbeitseinsatz-1943betekenis/80717/. (Stand op 13 juni 2023). 

Van der Plas, A., "Brute moord op twee oorlogsburgemeesters: ‘Duivelse dilemma's kostten hen het leven’", Omroep Brabant, 14 augustus 2019. (Stand op 13 juni 2023). 

Van den Eijnde, J., "Niet verbeterd, maar verbitterd. Het Interneringskamp Vught van oktober 1944 tot mei 1945", in: Vughtse Historische Reeks 11, Vught, 2009, 177-202.

Geven, H., De hel van Watenstedt. Het persoonlijke verhaal van Arie Crommentuijn over de Grote Kerkrazzia van 1944 in Helenaveen, Helenaveen, 2013. 

"HARK" op www.oorlogsbronnen.nl/thema/HARK (Stand op 13 juni 2023). 

Van der Heijden, C., Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam, 2001.

Hoefnagels, T., en Maas, T., Gevels zonder vlag. Asten, Heusden, Ommel 1940-1945, Asten e.a., 1989.

"Jacobus-Sjaak-Jack Gielen (1919-1985)" op www.wikitree.com/wiki/Gielen-7 (Stand op 13 juni 2023). 

Heemkundekring De Vonder, "60 Jaar Bevrijding", in: De Vonder (jrg. 10, nr. 2, september 2004).

Janssen, P., "'Wat hebben we gedaan?’ The Janssen-Gielen Family in the Netherlands", Huntly, New Zealand, 2013. 

Joosen, W.A.L., Kooistra-Kruyf, M., Tinnemans, A.J. en Willems-van de Moosdijk, W.A., Geschiedenis van Someren in de Tweede Wereldoorlog, Someren, 1984.

"Jozef Gielen (1889-1976)" op www.deurnewiki.nl/wiki/index.php?title=Jozef_Gielen_(1889-1976) (Stand op 13 juni 2023).

"Peel-Raamstelling – ontruiming" op www.zuidfront-holland1940.nl/index.php?page=peelraamstelling---ontruiming (Stand op 13 juni 2023). 

Rijnders, H., Liessel brandt. Geschiedenis van Liessel in de Tweede Wereldoorlog, Liessel, 1994. 

Snapper, F., "De legervorming in Nederland tussen 1813 en 1940", in: Militaire Spectator (jrg. 141, nr. 411417, 1972).

Vink, P., "Kras gouden paar in Deurne-Liessel", in: De Traverse, (14 mei 1968). 

Vink, P., "Ik was in Helenaveen" in: idem (red.), Zwerftochten door de Peel. Deel 1, Helmond, 1979, 7381.

Vink, P., "De vrouw van de peelwerker", in: De Traverse, (14 januari 1982). 

Van der Zanden, P., De slag om de Peel, Asten, 1949; heruitgave Someren, 2004. 

"Zuid-Willemsvaart – doorbraak" op www.zuidfront-holland1940.nl/index.php?page=zuidwillemsvaart---doorbraak (Stand op 13 juni 2023).

Interviews

Met de dochter van de buurman van Jan Gielen, 11 september 2019. 

Met Theo Gielen, 3 maart 2018. 

Met Tonia Weijenborg-Gielen, 15 juli 2019. 

Met Maria van de Wardt-Gielen, zus van Jan en Frans Gielen, 21 oktober 2021 en 2 mei 2023. 

E-mails van de dochter van Frans Gielen, 19 mei 2023 en 30 september 2023. 

E-mail van de dochter van Grard Gielen, 13 oktober 2023.

Mededeling van de zoon van de vriend van Toon Gielen, 29 mei 2023. 

Gesprekken met Toon Gielen, vader van de auteur.