De meest in het oog springende actie van de ondergrondse verzetsbeweging 'De Vrijbuiters' in Maarheeze was de overval op het distributiekantoor in Valkenswaard in april 1944. Ook hielp zij tientallen onderduikers. Maar hier, in het grensgebied met België, was haar belangrijkste verzetsdaad toch het over de grens smokkelen van neergestorte geallieerde piloten en gevluchte krijgsgevangenen. Hier belichten we de personen die als leiders van de verzetsgroep kunnen worden beschouwd: Harrie Semler en zijn vrouw Trien Semler-Hendriks. Vanuit hun woonwagen coördineerden zijn het verzetswerk en bonden zij steeds weer nieuwe mensen aan hun groep, afkomstig uit hun opeenvolgende woonplaatsen, hun familie en uit België.
Reizende families
Harrie Semler werd als Hendrikus Leonardus Semler op 16 februari 1906 geboren te Nijmegen. Zijn vader was Antonius Cornelis Semler (1878-1952), geboren te ’s-Hertogenbosch, die we als koopman in de bronnen tegenkomen. Harrie’s moeder was Dieuwke Bartmann (1879-1963), geboortig van Rotterdam. Op 28 augustus 1902 trouwden zij te Dordrecht; kort tevoren hadden zij het in mei van dat jaar geboren eerste kind erkend. Harrie was de vijfde van vermoedelijk achttien kinderen, van wie er heel wat jong stierven. Uiteindelijk zouden zeven broers en één zus van Harrie de volwassen leeftijd bereiken. Volgens Jeanny ('Sjan') Semler (1944), dochter van Harrie en Trien, hadden haar opa en oma elkaar op de kermis leren kennen. Oma was van goede komaf en nadat zij voortijdig zwanger was geraakt, was zij thuis niet meer welkom. Opa dronk veel en "de kinderen moeten meer slaag dan eten gehad hebben, zo heb ik ’t gehoord", vertelt Jeanny. Het leven van het uitdijende gezin Semler-Bartmann speelde zich in de eerste decennia van de twintigste eeuw afwisselend af in Dordrecht en Nijmegen.
Ook de ouders van Trien Semler-Hendriks leidden een reizend leven. Zij werd op 24 december 1900 als Catharina Hendrika Hendriks geboren in Kessel, aan de Maas in Limburg. Trien was tweede in een gezin van vermoedelijk vijf kinderen. Triens ouders worden in hun huwelijksakte als koopman en koopvrouw aangeduid. In feite waren ze schippers en dat moet de reden zijn dat de kinderen achtereenvolgens in Echt, Kessel, Helmond, Utrecht en ’s-Hertogenbosch ter wereld kwamen.
Harrie Semler en Trien Hendriks, beide dus kinderen van reizende kooplieden, hebben elkaar vermoedelijk leren kennen in het begin van de jaren dertig. Eerder, in 1922, was Trien gehuwd met de Bosschenaar Gerardus Stolzenbach, die tien jaar later overleed. "Aan een hartstilstand", weet dochter Jeanny Semler uit overlevering. "Daar scheen ze ook zes kinderen mee gehad te hebben, ja doodgeboren, en met pap dito ’t zelfde…". Volgens Jeanny kon haar moeder geen kinderen krijgen omdat haar bloed niet in orde was. Maar in het laatste, spannende oorlogsjaar 1944 zou toch haar enige kind Johanna (Jeanny) gezond ter wereld komen, vermoedelijk met hulp van dokter Jan Raeven (1911-1985) uit Soerendonk en wijkverpleegster zuster Eugène Knippenberg uit Maarheeze, die allebei ook in het verzet zaten. Harrie en Trien hadden toen al een pleegkind in huis, dat Truike heette, officieel Johanna van Oers. Naar haar werd Jeanny Semler vernoemd en zij was haar peettante. Peetoom was onderduiker Dick Albers (1923-1988).
Harrie Semler volgde de lagere school en vervulde zijn dienstplicht in zijn geboortestad Nijmegen. In 1933 woonden hij en Trien in ’s-Hertogenbosch in een woonwagen die, vermoedelijk naar hun vorige woonplaats, 'Dordrecht' heette. Semler werkte als kermisexploitant met het in die tijd populaire behendigheidsspel 'Amerikaanse Hoepla'. Daarmee ging hij vooral in België de kermissen af. Na de afkondiging van de Algemene Mobilisatie in augustus 1939 moest hij vanuit het Belgische Hechtel terugkeren naar Nederland voor het vervullen van zijn militaire plicht. Nadat hij zijn kermisspullen in Hechtel had opgeslagen, vertrok hij naar zijn legeronderdeel, terwijl Trien voorlopig achterbleef. Harrie was werkzaam als chef-kok bij het 11de Regiment Infanterie, dat aanvankelijk te Megen gelegen was, maar in de meidagen van 1940 op de Grebbeberg vocht. Hier sneuvelden circa vierhonderd Nederlandse militairen. Eind december 1939 trouwden Harrie en Trien in ’s-Hertogenbosch voor de wet en in juli 1940 werd het kerkelijk huwelijk gesloten in Megen.
Oorlog
Terwijl Harrie in dienst was, volgde Trien hem met de woonwagen naar Megen. Hier maakte zij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog mee. Hier ook begint haar eigen verhaal, dat kort na de oorlog werd opgetekend en in 1946 gepubliceerd: "Ik was in Megen, ons landje had gecapituleerd en mijn man was in dienst, dus ik wist niet waar hij was. Ik ging op zoek, 15 mei 1940." De onverschrokken Trien begaf zich per fiets via Maasbommel en Tiel naar de Grebbeberg, maar vond haar man uiteindelijk in de buurt van Vreeswijk, dat nu het zuiden van Nieuwegein vormt. "Hun ontsteltenis was vreeselijk. Ik zag dat allemaal en hoorde dat er zooveel jongens gevallen waren, dat er in mij een gevoel van diepe haat en verachting tegen den Mof opkwam. Ik wist toen nog niet wat te doen, maar het stond bij mij vast, dat ik wat moest doen om de menschen tot kalmte te brengen."
Het was deze overtuiging iets te moeten doen tegen de bezettende macht en voor het vaderland die Trien deed besluiten in actie te komen. "Mijn moeder kon gewoon niet tegen onrechtvaardigheid. En mijn vader die ging mee…", zegt Jeanny hierover. Het verzet begon klein, maar zou de hele oorlog en zelfs tot hun dood hun leven bepalen. Harrie en Trien Semler is het verzet niet in de koude kleren gaan zitten. Zelf schreef Trien hierover: "Ik heb mijn plicht gedaan voor mijn land en mijn volk, maar ik beken het eerlijk: het heeft mij veel verdriet gedaan." Na de oorlog was ze er nog zo mee bezig dat ze per se een schuilkelder in de tuin van haar huis wilde. Dochter Jeanny erkent: "Ze hebben ontzettend veel meegemaakt en toch ook geluk gehad dat ze erdoor gekomen zijn. Maar er was ook een hoop leed waarmee ze bleven zitten. Het duurde lang voordat je in de gaten hebt dat het een soort trauma is."
Eerste activiteiten: Megen, Zeeland en Gemert
Op 16 mei 1940 ging Trien terug naar Megen en nam ze veel brieven van soldaten uit de omgeving mee om de families thuis gerust te stellen: "Ik had een tevreden gevoel dat ik die dag wat gedaan had", vertelt ze. Zo bleef Trien bezig. In Nijmegen hielp ze met voedseluitdelingen aan Belgische en Franse krijgsgevangenen die daar op schepen in de haven lagen. Soldaat-kok Harrie Semler was intussen overgeplaatst en dichter bij Megen gestationeerd, waardoor het voor Trien gemakkelijker was hem te ontmoeten. Toen bekend werd dat de Duitsers alle goederen van het Nederlandse leger vorderden, werd besloten "alles van de Mof terug te houden" en te verdelen, terwijl de keukenwagens zoveel mogelijk ontmanteld werden. Kort daarna zwaaide Harrie Semler in Venhorst bij Boekel af en raakte hij zonder vast werk, want rondtrekken met de kermiswagen was voortaan verboden. Hij besloot paarden te gaan kopen en verkopen. Dat ging goed want die werden met de dag duurder. Toen de paardenhandel werd verboden, zat Harrie opnieuw zonder werk. Harrie en Trien waren inmiddels met hun wagen neergestreken in Zeeland bij Uden. Daar gingen velen werken bij de aanleg van vliegveld Volkel, maar Trien zou hierover gezegd hebben: "Nog liever eet ik mijn vingertoppen op van honger, alsdat mijn man naar het vliegveld gaat om voor de moffen te werken."
Op een dag in 1941 kwam Trien op de fiets in Zeeland en zag ze een man lopen die er vermoeid uitzag. Het bleek een uit Duitsland gevluchte Franse krijgsgevangene te zijn die graag terug naar zijn vaderland wilde maar de weg niet wist. "Hij is zes dagen bij ons geweest. Wij hadden besloten dat ik hem een stuk België in zou brengen. Ik was daar goed bekend en wist alle wegen, ook binnenwegen, dus had de man minder gevaar om opgepikt te worden", vertelde Trien na de oorlog. Op de fiets bracht ze deze eerste krijgsgevangene, René Venais uit het West-Franse Civray, tot net in Waals gebied. Er zouden nog meer soldaten volgen en ook de eerste piloten dienden zich aan. Het gevaar van het werk bleek al snel toen de Duitsers Trien arresteerden, kort nadat ze een piloot in veiligheid had gebracht. Vermoedelijk was ze verraden door een N.S.B.’er die haar had gezien met de piloot. In een klooster in Uden werd ze verhoord en mishandeld, waardoor ze littekens opliep. Maar ze gaf niet toe en werd naar eigen zeggen na 21 dagen vrijgelaten.
Haar haat tegen de Duitsers was nog groter geworden en Trien wilde aan een wapen komen. Op de diverse tochten had ze kennisgemaakt met Nederlanders die ook iets wilden doen voor de goede zaak, onder wie G. van Aken uit Eindhoven en J.H. Rijnders uit Valkenswaard. Hiermee vormde zich een informeel netwerk van Nederlanders die elkaar hielpen met het over de grens brengen van krijgsgevangenen en piloten. Via hen wist Trien aan een wapen te komen.
Voor Harrie en Trien werd de grond in Uden te heet onder de voeten en zij besloten hun werk in Gemert voort te zetten. Daar hadden ze volgens eigen zeggen "niet veel werk", want in een half jaar brachten ze maar acht Fransen en één piloot weg. Opnieuw was er een ontmoeting met een 'goed vaderlander', ditmaal Willem de Leijer uit Eindhoven. Toen Harrie Semler hem vroeg: "Wat doet u dan voor uw land?", antwoordde De Leijer: "Niets, maar ik zou zo graag wat willen doen als ik maar wist wat." Waarop Harrie zei: "Een goed vaderlander en niet weten wat hij moet doen!" Het was december 1941 en er bestond nog geen verzetsorganisatie. De Leijer hield zich aan zijn woord en kwam terug: hij zou het echtpaar vanaf die tijd terzijde staan. In 1942 introduceerde hij Wachtmeester der Koninklijke Marechaussee J.H. Rutten bij Harrie en Trien, die het echtpaar nog kende uit Uden. Dat gaf vertrouwen en hij zou gedurende de oorlogsjaren goed werk verrichten voor de verzetsbeweging van de Semlers.
Opzet van een organisatie in Maarheeze
Harrie en Trien besloten uiteindelijk om zich dichter bij de grens met België te vestigen. Begin 1942 stelden ze hun woonwagen op achter de boerderij van Peerlings aan de Vogelsberg in Maarheeze. "Mijn man wou zo graag een organisatie oprichten", vertelt Trien. Met Van Aken, Rijnders en De Leijer hadden Harrie en Trien inmiddels drie betrouwbare helpers in de buurt en kon aan de opbouw van een ondergrondse beweging worden begonnen. Nadat in de loop van 1942 contact was gelegd met het Belgische Geheim Leger, de zogenaamde 'Witte Brigade', kwam de gewenste, inmiddels hoogst noodzakelijke organisatie beter van de grond.
Het Geheime Leger in België ontstond in het jaar 1941 en was strak georganiseerd in Provincies, Sectoren, Compagnies en Brigades. Van beide kanten van de grens was er behoefte aan samenwerking. In 1942 kreeg compagnie-overste van Hamont Louis Vrolix opdracht uitbreiding te zoeken met 'Holland'. Vrolix legde contacten met verzetslieden in Weert, Budel-Dorplein en Maarheeze, die uiteindelijk manschappen aanwierven die onderdeel werden van de 'Secteur Neerpelt en afdeeling Holland' van het Geheim Leger. Harrie Semler werd Brigade Overste te Maarheeze. Op zijn lidkaart staat hij als 'Foorkramer' (kermisexploitant) aangeduid. Blijkens de kaart is hij op 1 oktober 1942 aangesloten bij het Geheim Leger.
Naast de al eerder genoemde Van Aken, Rijnders, de Leijer en Rutten, met wie Harrie en Trien al vóór hun komst naar Maarheeze goede contacten hadden, waren binnen en rond de groep in Maarheeze in de loop der tijd diverse personen actief. Een formeel lidmaatschap met eedaflegging en lidkaarten zoals het Belgische Geheime Leger kende, is er bij de groep rond Semler vermoedelijk niet geweest. De samenstelling was van min of meer toevallige factoren afhankelijk: de komst van onderduikers, familieleden en toevallige ontmoetingen met betrouwbaar geachte personen. In de loop der tijd ontstond zo en min of meer vaste kerngroep van diverse pluimage die rond Semler in het verzet actief waren. Hiertoe behoorde ook een deel van het lokale 'politiekorps', zoals de marechaussees Marinus J. Dierks, Jan Luijendijk, Franciscus M. van Riel, Willem F. Vermazen en Arie de Waal, en hun collega Dick Osting, onderduiker uit Stramproy.
Daarnaast werden in 1942-1943 familieleden van Trien Semler-Hendriks in de groep actief, zoals haar tante, de weduwe Van den Heuvel-Kirchyünger uit Dordrecht en Triens broer Hannes Kirchyünger, schipper uit Rotterdam. Anderen die zich in 1943 bij de groep aansloten waren de bij Semler ondergedoken Dick H. Albers uit Cuijk en sergeant C. (Kees) Bouwmans uit Utrecht, die was ondergedoken bij Fried Meulendijk aan de Vogelsberg. Bouwmans had daarom in die oorlogsjaren de bijnaam 'Kees van Meulend(r)iek'. Vaste helpers waren verder dokter Jan Raeven uit Soerendonk en verpleegster zuster Eugène Knippenberg. P. Stokbroeks, sluiswachter van sluis 16 bij Weert, leverde spionagegegevens zoals lijsten met scheepsladingen. Verder was er samenwerking met lokale ambtenaren van de Crisis Controle Dienst (C.C.D.) Jan J. Ariëns en Laurent M.C. Heukeshoven. Hetzelfde gold voor de plaatselijke afdeling van de Landelijke Organisatie (L.O.) voor Hulp aan Onderduikers, die aanvankelijk onder leiding stond van spoorwegbeambte Johannes P.J.M. Kempeneers en na zijn onderduiken van Piet van Gils. Jean Strick uit Maarheeze en Bernardus te Boekhorst uit Sterksel collecteerden voor onderduikers en droegen gelden af aan Semler.
Volgens eigen notities van Semler en Albers was een deel van de genoemden ook lid van het Belgische Geheim Leger. Van een aantal personen is de lidkaart bewaard gebleven. Die van Rijnders is voorzien van een kruisje. Deze medewerker van de Maarheezer groep zou namelijk op 18 november 1944 bij Aken sneuvelen. Hij was 24 jaar en op weg met het Britse bevrijdingsleger. Een andere betrokkene van de verzetsgroep was al eerder gefusilleerd. Het ging om J.A. (Hannes) Kirchyünger, de jongere broer van Trien Semler. Hij was als schipper actief in het verzet. Verdacht van spionage voor de geallieerden werd hij tijdens de bevrijding door de bezetter in Someren gearresteerd en de dag erna, op 25 september 1944, in Helenaveen gefusilleerd, veertig jaar oud. Op 18 mei 1945 werd zijn stoffelijk overschot herbegraven op de begraafplaats in Someren-Eind.
Harrie en Trien Semler noemden hun verzetsgroep 'Vrijbuiters'. Ze ontleenden deze naam aan radiospreker H.B. Fortuin (1911-1976), die elke woensdag onder het alias 'Vrijbuiter' in de Nederlandse uitzendingen van de BBC op rijm satirisch commentaar leverde op de gebeurtenissen van de week. Het is niet duidelijk op welk moment zij deze naam gingen voeren.
Activiteiten
Het illegale werk van Harrie en Trien begon dus al voor hun komst naar Maarheeze met het opvangen, verbergen en over de grens brengen van uit Duitsland gevluchte krijgsgevangenen en van de eerste geallieerde piloten die met hun vliegtuig waren neergeschoten. Toen in Maarheeze langzaamaan een groep mensen actief werd in het verzet, namen de activiteiten alleen maar toe. En daarmee ook het gevaar. De veelal eenvoudige maar strijdvaardige mensen handelden vanuit de innerlijke drang om iets voor het bezette vaderland en tegen de bezettende macht te ondernemen. Ze werkten vaak op gevoel zonder de consequenties te kunnen overzien. Dick Albers verwoord het treffend in de inleiding van zijn boekje:
Onderduikers, geallieerd vliegend personeel, Joden, Franse en Belgische krijgsgevangenen vonden in Maarheeze gastvrijheid die als vanzelfsprekend werd ervaren, zich niet realiserend dat deze menslievende daad met de dood zou worden bekocht wanneer ze gegrepen werden door een niets ontziende bezetter.
De Vrijbuiters waren vooral betrokken bij de opvang van onderduikers, onder wie Joden, en bij het over de grens brengen van piloten en krijgsgevangenen. Maar daarnaast was de groep enkele malen actief met spionage, sabotage, vooral van spoorlijnen, en overvallen, waarvan die op het distributiekantoor te Valkenswaard de bekendste is.
Onderduikers
Mensen doken om verschillende redenen onder, vooral om te ontkomen aan de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Hierom was ook Dick Albers bij Semler ondergedoken. Maar er waren er ook die om andere redenen uit Duitsland gevlucht waren, militairen die zich onttrokken aan de plicht zich weer in krijgsgevangenschap te begeven, Joden, of medisch studenten die op de vlucht waren omdat ze weigerden de loyaliteitsverklaring te ondertekenen. De woonwagen van Semler was volgens Trien
bestemd en ingericht voor drie personen en soms zaten wij er wel met tien of twaalf. Dat bracht veel zorgen en ongemak met zich mee. Door toevallige omstandigheden hadden we aan de wagen een soort van onderbouw. Die stond weer in verbinding met een ondergrondse gang. Er was een arrangement met neervallend stro, dat alles nogal mooi camoufleerde, zoolang de wagen tenminste precies op zijn plaats kon blijven staan. Op zekere dag in 1942 kwam mijn tante uit Dordrecht in Maarheeze aan om haar twee zoons te bezoeken, die bij ons ondergedoken zaten. Op die dag had ik juist een Franse krijgsgevangene in huis. Ze zag dat en vroeg al meteen, of ook zij niet iets kon doen voor de organisatie. Ja, wat moesten we haar laten doen; een oude vrouw van 62 jaar! Toch hebben we haar maar genomen; we moesten helpers hebben. Het bleek, dat ze zelfs heel veel kon doen. Bij mijn afwezigheid zorgde zij voor de onderduikers, de gevangenen en zelfs voor de piloten, die bij ons waren. Ze verstelde, stopte en waste voor deze mensen.
Het was een komen en gaan van onderduikers, voor wie Harrie en Trien plaats zochten bij boeren in en rond het dorp. Als dat niet lukte, bleven ze korter of langer bij de woonwagen van Semler. Er zat eens een grote groep onderduikers aan tafel die de wagen als 'duikbootmoederschip' aanduidden. In de eerste tijd kwamen de onderduikers vooral uit de directe omgeving. Vanaf medio 1943 groeide het aantal door de toeloop van werkweigeraars enorm en stroomden velen van heinde en verre toe. Volgens lijsten van Semler waren er in Maarheeze onderduikers ondergebracht uit Utrecht, Leiden, Delft, Den Haag en Lutjebroek. Albers vertelt:
"Er waren maar weinig Maarheezenaren die geen onderduiker hadden, ze waren allemaal kind aan huis; op ’t Laar, in de Pan, de Ontginning; er moest zelfs worden uitgeweken naar Sterksel. […] De meesten werden boer, maar ook zijn er geweest die borstels maakten, timmerman werden of bij de brouwer werkten. Ook de molenaar had een knecht gekregen. […] Toen het eind 1943 gevaarlijk werd door de vele razzia’s, werden er schuilkelders gebouwd waarin men ook kon overnachten."
Zo nodig was er ook professionele hulp, zo stelt Albers: "Geestelijke bijstand verleende pastoor Grips en een pater van de Achelse Kluis. Dr. J. Raeven verleende – geassisteerd door zuster Eugène – medische bijstand en zag zijn praktijk bijna verdubbeld met fondspatiënten die geen premie noch consult betaalden."
De molen van Maarheeze gold als signaalpost voor de vele onderduikers in het dorp: wanneer er gevaar dreigde, zette molenaar Kunnen de wieken in een bepaalde stand. Zo was een groot deel van het dorp in touw voor de goede zaak. Hoeveel onderduikers er precies zijn geweest, is niet uit te maken. Een van de lijsten van Semler telt meer dan veertig namen en een gezin. Trien spreekt met mogelijk enige overdrijving over 150 onderduikers. Op ten minste vijf plaatsen in Maarheeze waren vaak enkele Joden ondergebracht. Albers merkt op: "Dit alles was niet mogelijk geweest zonder de spontane hulp van de gehele bevolking van Sterksel en Maarheeze."
Uit het getuigenis van Trien Semler blijkt de voortdurende zorg om aan voldoende bonkaarten en geld voor de onderduikers te komen. Dit leidde tot slechte verhoudingen met andere personen en groepen, zoals de Landelijke Organisatie. Trien Semler had hier haar eigen kijk op: "Ik dacht: wij wonen in een woonwagen en zijn niet in tel, dan zullen wij maar alleen verder gaan en afwachten. Maar onze grootste zorg was, hoe krijgen wij bonnen voor onze jongens?" Trien moest haar werkzaamheden zelfs staken doordat ze ziek werd:
"Wij hadden zelf bijna niets meer en de zorg voor de jongens nog en voortdurend in onrust: zouden de moffen vandaag komen of morgen? Geen dag was zonder gevaar. Niet dat ik zo bang was, maar alles bij elkaar deed het mijn gezondheid geen goed. Want als de mannen te laat thuis waren, had ik geen rust in mijn woonwagen. Bovendien verwachtte ik een baby en moest het piloten wegbrengen staken. Dat was voor mij heel erg, maar ik dacht het gaat toch niet goed. Dat was meer dan ik verdragen kon."
Op 9 juni 1944, drie dagen na D-day, kwam dochter Jeanny ter wereld. "Ondanks alle emoties en al het werk had ik een voorspoedige bevalling. Heel wat vreemde gezichten hebben aan de wieg van het wicht gestaan. Nu is het alweer een flinke meid", tekende Trien ruim twee jaar later op.
Spionage
In de jaren 1943 en 1944 waren leden van 'De Vrijbuiters' actief in diverse vormen van spionage. P. Stokbroeks, sluiswachter van sluis 16 in de Zuid-Willemsvaart tussen Budel en Weert, hield de ladingen van passerende schepen bij. Deze gegevens werden in Maarheeze naar bestemming en lading gesorteerd en vervolgens doorgespeeld. Via België, vermoedelijk via de 'Witte Brigade', bereikten ze de inlichtingendiensten in Engeland. Ten behoeve van de Militaire Inlichtingendienst maten Harrie Semler en Kees Bouwmans de Maasbruggen van Maastricht en Venlo op. Daarbij werd ook de plaats van de door de bezetter aangebrachte springladingen in kaart gebracht.
Na D-Day kreeg de groep de opdracht om de Duitse stellingen in de omgeving van Weert, Maarheeze en Leende, vooral het antitankgeschut, in kaart te brengen. Na de start van Operatie Market Garden in september 1944 droegen Albers, Bouwmans en Semler deze gegevens tussen Leende en Valkenswaard over aan een Britse tankcommandant. Het bleek niet voor niets: de Duitse antitankstellingen nabij café ’t Haasje aan de rijksweg naar Leende konden met deze gegevens van de achterkant worden aangevallen en uitgeschakeld. De bevrijding was in zicht!
Nasleep: arrestatie en vrijspraak
Twee eenvoudige mensen hadden met vallen en opstaan en tegen de verdrukking in een lokale verzetsorganisatie opgezet. Ondanks alle gevaren waaraan zij zichzelf blootstelden, overleefden zij de oorlog, maar, zoals we al zagen, niet zonder gevolgen op de lange termijn. Ook de eerste periode na de bevrijding werd een moeilijke tijd voor Harrie en Trien met hun jonge dochtertje.
Tijdens de Slag om Hechtel tussen 6 en 12 september 1944, die het centrum van de plaats vrijwel volledig in puin legde, ging ook de daar voor de oorlog opgeslagen kermisattractie van Semler verloren. Harrie en Trien werden zo beroofd van de beoogde naoorlogse broodwinning. Met gemengde gevoelens zullen ze dan ook de bevrijding van Maarheeze op 21 september hebben beleefd. Dick Albers, Sam de Beer, Kees Bouwmans en ook Harrie Semler sloten zich kort nadien aan bij het Britse bevrijdingsleger, de 2nd. Battalion, The Royal Ulster Rifles, om daarmee naar Duitsland te gaan. Vanwege de regelgeving moesten ze het legeronderdeel op 2 oktober verlaten. De commandant van het onderdeel schreef aan zijn collega van de Prinses Irene Brigade in Grave: "Ik moet u zeggen dat gedurende de circa tien dagen dat ze bij ons waren, ze zeer behulpzaam zijn geweest, en het is met grote spijt dat we hen nu zullen zien gaan."
In de dagen na de bevrijding van Maarheeze was de sfeer in het dorp slecht en dit zou Harrie Semler duur te staan komen. Dorpsgenoten namen elkaar de maat en gevoeligheden uit de bezettingstijd werden uitgespeeld. Zo kon het gebeuren dat een rapportage over de vermeende politieke onbetrouwbaarheid van Semler leidde tot een arrestatiebevel tegen hem. Op zondag 12 november 1944 hield het Britse militair gezag Harrie aan en zette hem tot de dinsdag daarop vast in het gemeentehuis van Maarheeze. Daarna werd hij overgebracht naar Eindhoven voor verhoor door het Militair Gezag.
Op 18 november werd Semler, na een tweede verhoor door Willem Olsthoorn, Wachtmeester der Koninklijke Marechaussee te Valkenswaard, in vrijheid gesteld. De beschuldiging tegen Semler luidde dat hij lid zou zijn geweest van de N.S.B., dat hij zijn verzetswerk niet altijd 'ten algemene nutte' maar voor eigen gewin had gedaan en dat hij zich verkeerd zou hebben uitgelaten en gedragen jegens bepaalde personen. Bij huiszoekingen in Semlers woonwagen werden inderdaad lidmaatschapskaarten van de N.S.B. gevonden en werd, ondanks verzet van Trien, een verborgen stengun in beslag genomen.
Harrie Semler erkende dat hij inderdaad sympathiserend lid van de N.S.B. was geweest maar, zo verklaarde hij op 18 november,
"dit deed ik uitsluitend omdat ik hierdoor gemakkelijk illegaal zou kunnen werken. […] Omstreeks eind juli 1943 werd mij van de zijde der N.S.B. medegedeeld, dat ik niet langer sympathiseerend lid kon blijven. Ik moest ofwel lid of begunstiger worden. Ik ben toen begunstiger geworden, waardoor ik geen foto’s behoefde in te zenden en geen contributie behoefde te betalen, behoudens enkele keren dat ik toch een kleine bijdrage heb gegeven voor het oog. In het belang van de ondergrondsche organisatie ging ik meermalen naar den groepsleider der N.S.B. te Maarheeze […] om zoodoende op de hoogte te blijven als er eventueel gevaar dreigde voor de organisatie en andere personen, zoodat ik tijdig zou kunnen waarschuwen. Op deze wijze was het mij ook mogelijk de vrouw van Kempeneers te waarschuwen dat zij werd geschaduwd als zij met de autobus van 8.45 uur in de richting van Weert vertrok en vermoedelijk haar man (ondergedoken) ging bezoeken."
Alle andere beschuldigingen ontkende Harrie Semler ten stelligste.
Die dagen werden nog elf personen gehoord en ingediende rapporten over Semler gelezen. Wachtmeester Olsthoorn besloot zijn onderzoeksverslag met de opmerking dat het bewijs voor de tenlastelegging tegen Semler niet geleverd was en dat geen van de getuigen een doorslaggevende verklaring kon geven. Bovendien waren allen het eens dat Semler voortreffelijk illegaal werk had verricht. Of hij zich hierbij meer of minder financieel had bevoordeeld, was moeilijk te bewijzen. Olsthoorn besloot:
"Een feit is echter dat Semler over het algemeen niet erg is gezien bij de leden der voormalige ondergrondsche organisatie, doch mijns inziens spelen daarbij zijn afkomst en ontwikkeling een belangrijke rol. Ontegenzeggelijk zijn zoowel hijzelf als zijn echtgenoote vlot met de tong, alhoewel hun verklaringen een geloofwaardigen indruk vestigen. Een bepaald streven van een of meer leden der voormalige ondergrondsche organisatie naar den leiding, zoals dat door enkele getuigen wordt verondersteld, acht ik evenzeer niet uitgesloten."
Een van de belastende rapporten over Semler was opgesteld door zijn oud-medewerker Van Riel. Het was duidelijk dat de twee elkaar niet (meer) lagen. Na een procedure van twee jaar kwam op 16 oktober 1946 het verlossende woord van de Procureur-Fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Omdat de gerezen verdenkingen ongegrond bleken, werd Semler onvoorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Een pijnlijke periode werd hiermee afgesloten.
Omdat er toch brood op de plank moest komen, had Harrie Semler zich na zijn vrijlating in november 1944 aangemeld bij het Regiment Stoottroepen, waar hij tot 14 september 1945 dienst deed als chef-kok bij de Staf. Hierna was hij werkzaam als bewaker in bewarings- en verblijfskampen in Weert en Heerlen, waar hij in maart 1946 om gezondheidsredenen werd ontslagen. Mogelijk had dit te maken met de ingrijpende gebeurtenissen in het najaar van 1944.
Slot
De erkenning voor het vele goede werk dat Harrie en Trien gedurende de bezettingsjaren hadden verricht, werd alleen maar groter. Op 21 november 1946 werden beiden in Amsterdam door de Amerikaanse militaire attaché Frank M.S. Johnson onderscheiden met een hoge Amerikaanse onderscheiding, de Medal of Freedom with Bronze Palm. In de loop der jaren zouden nog veel onderscheidingen en dankbetuigingen volgen. Trien Semler had inmiddels haar oorlogsbelevenissen op papier gezet en gepubliceerd in het orgaan van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. De publiciste en feministe dr. W.H. Posthumus-van der Goot nodigde haar uit het verhaal voor de radio te vertellen. En zo zond de A.V.R.O. het verhaal over 'de Vrijbuiters' op 6 februari 1947 uit in het programma 'De vrouw binnen en buiten haar huis'.
In 1946 maakte bronchitis Harrie Semler het werken in de bewaringskampen onmogelijk en ontnam hem opnieuw zijn inkomstenbron. Het echtpaar zocht steun bij de Stichting ’40-’45. Hun woonwagen hadden ze inmiddels verplaatst naar een plek aan de Vogelsberg in Maarheeze. In juni 1948 besloten ze opnieuw naar Hechtel te gaan, waar ze enkele jaren het café 'België-Holland' uitbaatten. Het café was echter geen goede plek voor Harrie en in 1955 betrok het echtpaar een woning in Sittard. Harrie werkte toen bij de het Stikstofbindingsbedrijf van de Staatsmijnen. Vier jaar laten bouwden ze een huis in Geleen, waar ze, samen met hun dochter Jeanny, tot het einde van hun leven woonden.
Harrie Semler overleed op 3 augustus 1973 in sanatorium Hornerheide in Horn; Trien op 6 oktober 1979 in Geleen. Hiermee kwam een einde aan het leven van twee rusteloze personen die een belangrijk stempel hebben gedrukt op het actief en gewapend verzet in Maarheeze en omgeving. Namens hen beiden waren hun dochter Jeanny en haar man aanwezig bij de onthulling van het oorlogsmonument in Maarheeze in 1985, vlak bij de plaats waar de woonwagen eens stond, een bijzondere geste van de betrokkenen bij het verzet en een teken van verzoening tussen ooit gescheiden geesten. In 1989 vond een tweede postuum eerbetoon voor het echtpaar Semler plaats. Toen werd in Leiden een straat, 'Trien Semlerstraat' genoemd. Het had van haar wellicht niet gehoeven, maar Trien zou het geweldig hebben gevonden dat het een straat is met woonwagens. Immers, in 1946 liet ze optekenen: "Ik verlang geen eer of roem, mijn enige verlangen is dat onze Koningin Wilhelmina en Zijne K.H. Prins Bernhard met zijn gezin eens zouden vernemen dat er in een woonwagen ook een Nederlands hart klopt."
Bronnen
Albers, D.H., Documentatie verzetsgroep “Vrijbuiters” 1942-1944 Maarheeze, Delfzijl, 1982.
Heemkundekring 'De Baronie van Cranendonck', Collectie Van Riel.
Heringa-van Ruth, E.A., en Posthumus-van der Groot, W.H., "Oorlog en Vrede", in: W.H. Posthumus-van der Groot (red.), Van moeder op dochter. Het aandeel van de vrouw in een veranderende wereld, Leiden, 1948, 548-554.
Interview van Jac. Biemans en Greta Albers-Dings met Jeanny Semler en haar man Ton Hendriks, 5 februari 2011.
"Ledenlijst P.A.N en andere verzetsgroepen", www.eindhoven4044.nl. (Stand op 24 juni 2024).
NIOD, Documentatie II-621 (Pilotenhulp) map I, Trien Semler-Hendriks, "Een kleine schets van mijn ondergrondsch werk."
Nationaal Archief, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), inv.nr. 50464: dossier H.L. Semler.
Privécollectie Semler.
"Verzet uit een woonwagen (interview met Trien Semler-Hendriks)", in: Nederland in Oorlogstijd: Orgaan van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (16 november 1946), 16.