Rinus Eijsbouts lapte Oostfrontsoldaten op en speelde voor burgemeester in Asten

Een Britse tank rijdt Asten binnen onder het oog van een soldaat op wacht. We zien de verwoeste huizen van de Torenstraat, nu Wilhelminastraat. (Foto: Imperial War Museum, september 1944)

Een Britse tank rijdt Asten binnen onder het oog van een soldaat op wacht. We zien de verwoeste huizen van de Torenstraat, nu Wilhelminastraat. (Foto: Imperial War Museum, september 1944)

Rinus – voluit Quirinus Adrianus Maria – Eijsbouts (1920-2004) was tijdens de oorlog achtereenvolgens student medicijnen in Amsterdam; onderduiker in Asten; verpleger in het Duitse Watenstedt en het Oostenrijkse Wenen; arts-assistent in Hollabrunn, ook in Oostenrijk, en in Den Haag; wederom onderduiker en ten slotte met 24 jaar in zijn geboorteplaats Asten de mogelijk jongste plaatsvervangend burgemeester van Nederland. Dit is zijn "curieus oorlogsverhaal".

Verteller Rinus Eijsbouts was een telg uit het kinderrijke gezin van Johan (Adrianus Johannes) Eijsbouts (1878-1943) en zijn tweede echtgenote Anna Wilhelmina Eijsbouts-van der Schoot (1885-1959) in Asten. Hij was een (half)broer van de klokkengieters Tuur Eijsbouts (1908-1994) en Max Eijsbouts (1922-1976) en oom van de huidige klokkengieter Joost Eijsbouts (1961), zoon van Max.

Rinus sloeg een heel andere weg in. Na zijn medicijnenstudie te Amsterdam en zijn posities als verpleger en arts-assistent in Duitsland, Oostenrijk en Nederland tijdens de oorlog, werd hij na de oorlog chirurg in het Sint-Anna Ziekenhuis in Geldrop en het Binnenziekenhuis, later Catharina Ziekenhuis in Eindhoven. Hij sloot zijn loopbaan af als geneesheer-directeur van het Catharina Ziekenhuis.

Ter gelegenheid van vijftig jaar vrijheid in 1994 deelde Rinus Eijsbouts zijn bijzondere oorlogsherinneringen met anderen in een lezing in Son. Daarna werd zijn verhaal bewaard in zijn familiekring. In 2024 kreeg de auteur van de familie Eijsbouts toestemming het verhaal te gebruiken.

 

Mijn curieus oorlogsverhaal

"Geboren en getogen in de Peel, was ik op zaterdag 2 september 1944 – vlak voor de bevrijding – vanuit Den Haag naar Asten gereisd om er op 4 september mijn 24ste verjaardag te vieren. Het genoegen om voor dit gebeuren de familiekring op te zoeken was vooral gebaseerd op het feit dat er dan weer eens behoorlijk gegeten kon worden. Toch had ik het in Den Haag niet uitgesproken slecht. Als knecht van de patholoog-anatoom in het Westeindeziekenhuis kreeg ik dagelijks een warme ziekenhuismaaltijd, voordat ik op weg ging naar mijn kamertje bij een hospita in het Bezuidenhout. Hoewel de geallieerden na de bevrijding van Frankrijk door België snel naar het noorden oprukten, was het in de Peel nog betrekkelijk rustig. Er was wat meer militair verkeer in de richting van Venlo, maar dat werd pas opvallend druk op zondag 3 september. Op maandag was er duidelijk sprake van een Duitse terugtocht. Hiervoor werden – geconfisqueerd of gestolen – alle mogelijke vervoersmiddelen gebruikt. Op dinsdag 5 september – Dolle Dinsdag – en daarna was de chaos compleet. De ontploffingen die we in de verte hoorden, bleken van het vliegveld Eindhoven te komen. Daar waren de Duitsers bezig hun spullen op te blazen.

"Van een terugkeer naar mijn werk in Den Haag kon geen sprake meer zijn. Iedereen was ervan overtuigd dat de bevrijding in zicht was. Het leek verstandig beneden de rivieren te blijven. Trouwens, enig openbaar vervoer was er niet meer.

"Niet alleen Duitse troepen maar ook N.S.B.'ers en andere Duitsgezinde lieden trokken in de richting van Venlo. De nieuwe N.S.B.-burgemeester die door de Eindhovense NSB'er Pulles naar Asten was afgevaardigd – half augustus was onze burgemeester Wijnen het slachtoffer geworden van een zogeheten Silbertanne-moord – was niet komen opdagen toen bleek dat de locoburgemeester en wethouders hem niet wensten te ontmoeten. Zij waren ergens in de Peel ondergedoken en volslagen onbereikbaar. In de week die volgde, hergroepeerden de Duitsers zich betrekkelijk snel en begon de chaos te verdwijnen."

 

11 september 1944

"Op de ochtend van maandag 11 september stond ik voor mijn ouderlijk huis aan de Fabriekstraat in Asten (na de oorlog Julianastraat 4) wat rond te kijken, zeg maar te lanterfanten, toen een jonge knaap op mij af kwam en vroeg: 

'Bende gij er ene van Eijsboutse?'

'Ja', zei ik, 'da ben ik en wie bende gij dan wel?'

'Onze vadder is Piet de Wit van de Mert en hij wo gère detter iemes van ellie efkes bij hum in ’t cafe kwamp.'

'Dan gon wij same nar jullieë vadder', was mijn antwoord en daar gingen we.

"Vader Piet de Wit had een café schuin tegenover het raadhuis. Ik kende hem redelijk goed omdat we er in onze kostschoolvakanties gratis mochten biljarten, als het tenminste niet druk was in het café. 

'Ik zie oe gère komme', zei Piet de Wit, 'want ik zit er lelik mee. Ik moes vandemerrege op het raodhuis komme en in de kammer van den burger zat ne Mof, nogal nen hoge, en die begos tigge me te praote. Mar hij ha al gauw in de gate de ik er nie al te veul van begreep en toen zee tie: "Bring me jemand die Duits versteht." En toen docht ik netuurlijk mee aan een van ellie umdé-de gullie toch allemol weitergeleerd het… en ja, ziede,... en zodoende.'

Wat kon ik anders doen dan de trappen van het raadhuis beklimmen?"

 

Bevelen

"Een bepaald correcte, nu eens niet snauwende Duitse officier maakte mij duidelijk dat hij opdracht had om de bevelen van de legercommandant aan de burgerij over te brengen; dat hij vastgesteld had dat er geen bestuurders meer waren; dat hij dus een van de burgers als plaatsvervangend burgemeester moest aanwijzen; dat die man natuurlijk de Duitse taal moest beheersen en dat ik kennelijk zo iemand was. Mijn verweer dat ik in Den Haag hoorde te zijn en maar toevallig in Asten rondliep omdat teruggaan naar het noorden op dat moment niet mogelijk was, interesseerde hem in het geheel niet. Wél dat ik natuurlijk ‘ja’ kon zeggen en vervolgens onvindbaar in de Peel zou kunnen verdwijnen. Maar daar had hij rekening mee gehouden: hij zou dan een nieuwe plaatsvervanger moeten aanwijzen. Die zou – op zijn beurt– natuurlijk ook weer kunnen onderduiken. Er zou hem dan, tot zijn spijt, niets anders overblijven dan een aantal mensen voor een vuurpeloton te zetten en daarna opnieuw iemand aan te wijzen. Hij dacht niet dat die derde man dan nog zou verdwijnen.

Lastgeving van de Duisters voor Rinus Eijsbouts, waarin staat dat "Herr Eijsbouts" de burgemeester vervangt. (Bron: Gevels zonder vlag, 11 september 1944)

Lastgeving van de Duisters voor Rinus Eijsbouts, waarin staat dat "Herr Eijsbouts" de burgemeester vervangt. (Bron: Gevels zonder vlag, 11 september 1944)

"Daar was echt geen speld tussen te krijgen en een goed kwartier later stond ik op straat met een Ausweis waarop geschreven stond dat ik plaatsvervangend burgemeester was, dat ik ’s nachts op straat mocht zijn en dat ik mijn Fahrrad mocht behalten. Thuis heerste opperste verbazing en bezorgdheid. 'Da is met jou nu al de zoveelste keer', zei mijn moeder, 'het lijkt wel of jij het ongeluk over je zelf afroept.' Mijn broer Max had maar één advies: 'Ga naar het hoofd van de ondergrondse. Dat is Gerrit Cuppens van de houtzagerij. Die kan je wel zeggen wat er moet gebeuren.' Ik toog op weg met lood in de schoenen. Wie was ik eigenlijk wel?"

 

Oorlogsjaren 

"Vier jaar tevoren, twee maanden na de inval van de Duitsers in Roermond – ik zat daar toen op kostschool – had ik mijn eindexamen gedaan. Nadien was ik in Amsterdam gaan studeren. De eerste twee jaren verliepen voor ons studenten zonder grote problemen. Maar daarna was de bezetting grimmiger geworden. De deportaties van Joden waren in volle gang en ook belangrijke Nederlanders werden als gijzelaar opgepakt. Terwijl wij op het Rembrandplein met een paar studenten het wulpse affiche van Marika Rökk, een Duits-Oostenrijkse filmster, stonden te bewonderen – ze droeg een diamant in haar navel – ontstond er voor een van huis uit Joods café een handgemeen tussen enkele Duitsers en een stel Amsterdammers. Het ging er nogal heftig aan toe. In no time krioelde het van de militairen en werden wij letterlijk van het plein geslagen."

 

Razzia

"Ik woonde in die tijd boven de bloemenmarkt op het Singel en studeerde graag in de universiteitsbibliotheek, die daar schuin tegenover lag. Op de ochtend van 6 februari 1943 stond ik op het punt om er met mijn boekentas binnen te gaan, toen ik zowat omvergelopen werd door een student die iets als razzia’ uitbracht voordat hij tussen de mensen verdween. Ik liep meteen de deur voorbij, het Spui op en verdween in de Haarlemse tram, die daar op zijn eindpunt klaar stond om te vertrekken. In Haarlem nam ik de trein naar het zuiden. 

"Een maand later werd aan iedere student een loyaliteitsverklaring toegezonden, die binnen drie weken moest worden ondertekend. Alle studentenverenigingen adviseerden het papier in de prullenmand te gooien. De studenten die niet tekenden, moesten zich in bepaalde kazernes voor Arbeitseinsatz melden, maar ze doken massaal onder. Maar de druk van ouders en familieleden van ondergedoken studenten was, vooral in kleinere gemeenschappen, zo groot dat ten slotte een meerderheid, onder wie ikzelf, zich meldde. Ik kwam terecht in Kamp Erika bij Ommen, in de kop van Overijssel."

 

Reichswerke Hermann Göring 

"Na een week kampellende vertrok een grote groep met een aparte trein naar ergens voorbij Hannover. We zouden verplegersdiensten gaan verrichten in de Reichswerke Hermann Göring: een enorm complex van fabrieken bij Watenstedt, in Salzgitter in Nedersaksen. We liepen er urenlang doorheen voordat onze groep aankwam bij de aangewezen barak, een van de honderden. Er waren vrouwen- en mannenbarakken met allerlei nationaliteiten.

"Wij werden gewaarschuwd voor nachtelijke inbraken en vechtpartijen. Een aantal lege flessen bij elkaar gebonden boven de kolenbak en met een touw verbonden aan de omgedraaide deurklink was ons alarm. Het eten was belabberd, maar na drie dagen honger was je graag bereid de soep, een waterige vuilwitte vloeistof met aardappelschillen, op te slurpen en na nog wat dagen vond je het bepaald lekker."

 

Wenen

"Al spoedig begon de indeling voor de diverse posten in de fabrieken. Ik had echter opgevangen dat er ook een groep naar Wenen zou gaan: de ziekenhuizen daar lagen vol met gewonden van het Oostfront en hadden behoefte aan medische hulpkrachten. Aan een dikke Bayer, compleet met pofbroek en een groen jagershoedje – hij stapte uit een fraaie Mercedes coupé dus hij moest belangrijk zijn – durfde ik te vragen of ik met mijn 'neef', een studievriendje, ook naar Wenen mocht omdat we daar een tante hadden wonen: wist hij veel! De man keek ons aan met een gezicht van 'so eine Frechheit', maar even daarna ontspande zijn gezicht en zei hij: 'Meinentwegen, fahren Sie nach Wien'. Zo ontkwamen wij aan de bombardementen die weldra vanuit Engeland de Reichswerke Hermann Göring zouden teisteren.

"Weer werd het een wandeltocht van vele uren naar een kampement om te wachten op het transport. Het eten was als bekend, maar aan het einde van de opscheptafel waar we langs schuifelden, stond een vrouw in een soort verpleegstersuniform, die mij een kommetje pap aanbood. Ik was de enige die dat kreeg en het was heerlijke zoete griesmeelpap: akelig lekker! Alle dagen die volgden, een kleine week schat ik, stond daar telkens dat vrouwtje om mij mijn griesmeelpap te geven. Op de dag voor het vertrek kon ik niet nalaten haar te vragen waar ik dit privilege aan te danken had en ze zei: 'Sie sind mein Sohn sehr ähnlich und jezt haben wir Muttermilch zu viel'. Pas toen ik me had omgedraaid, realiseerde ik me ineens waarvan ze die pap gemaakt had. Ik schrok er echt even van, maar dat duurde toch maar kort. Die extra voeding kwam zeer gelegen, want de trein naar Wenen deed er drie dagen over en al die dagen kregen we niet te eten. Wel hadden we vrij drinken aan een van de muurkranen op de stations. We mochten in de trein ook niet zitten: het werd staan en op de grond liggen.

"Het doorgangskamp in Wenen was een verschrikking. Kribben met strozakken, drie lagen boven elkaar, mannen en vrouwen zoals het uitkwam: een beestenboel. Gelukkig duurde het maar twee nachten. Overdag mochten we door de prachtige stad met de fraaie Stephansdom zwerven, ons te goed doen aan paletschinka, heerlijke dunne pannenkoekjes, en natuurlijk ook het wijndorp Grinzing bezoeken.

"Bij de keuring en indeling kwamen mijn zogenaamde neef en ikzelf ten slotte tegelijk voor het bureau van een soort militaire arts. Hij bladerde door de papieren, bekeek ons tweeën – korte gedrongen mannekes met ronde koppen – leunde achterover en zei: 'Meine Herren, sie sind was für’s Weingebiet'."

 

Hollabrunn

"Ik vond het prima, want ik was me ervan bewust dat ‘wijngebied’ platteland betekende en dus meer voedsel dan bommen, maar mijn maatje zei dat hij toch liever in de stad wou blijven. Tja, Wenen had en heeft nog altijd 'veul schoon vrouwvolk'. Ik zei dat ik best alleen wilde gaan en diezelfde middag nog zat ik in de trein naar Praag om halverwege uit te stappen in het kleine stadje Hollabrunn, in het westen van het Weinviertel, ruim 50 km ten noorden van Wenen. 

"Een half uur zeulen met mijn koffer en ik meldde me aan bij de voordeur van een fraai ziekenhuisje, halverwege een lange, omhooglopende straat. Een eerwaarde zuster in klassiek ornaat deed mij open en liet mij allervriendelijkst binnen. Niemand echter wist noch begreep precies wat ik kwam doen. lk probeerde een en ander duidelijk te maken, maar ik hoefde maar te vertellen dat ik uit Holland kwam of ik hoefde niets meer uit te leggen en werd plotsklaps met groot enthousiasme bejegend. Ze vertelden me dat na de Eerste Wereldoorlog veel kinderen uit de wijde omgeving van Hollabrunn naar Nederland waren gebracht om daar aan te sterken, dat wist iedereen daar nog heel goed.

"Ik kreeg een eersteklaskamer met een uitstekende maaltijd en sliep in no time als een vorst, om de volgende ochtend gewekt te worden door een eerwaarde verpleegster die met de chirurg en zijn Oberarzt, chef de clinique zeggen wij, de ronde maakte. Dat ik geen dure patiënt maar integendeel een ordinaire werkslaaf was, werd gauw duidelijk en de Primarius, de chefarts, beval me binnen een uur op zijn kamer te verschijnen."

 

Oberarzt

"Ik was nog nauwelijks aangekleed toen de Oberarzt, een weldoorvoede, vriendelijke man weer binnenkwam en zei: 'Ik ben van huis uit een Albanees maar heb in Wenen gestudeerd en ben nadien in Oostenrijk chirurg geworden en hier gebleven. Ik weet drommels goed waarom jij hier bent. Afhankelijk van je studiejaren zul je hier ofwel als ziekenknecht ofwel als arts-assistent ingezet worden. Hoe lang hebt je eigenlijk gestudeerd?' Ik zei hem drie jaar, maar dat was zuiver theorie en ik had dus geen enkele praktische ervaring. Hij krabde zich achter het oor en zei: 'Het is niet al te veel, maar als je straks bij de Primarius moet verschijnen, dan zeg je dat je zes semesters hebt, da’s niet gelogen en het klinkt veel beter. Je loopt dan de kans dat je als assistent wordt aangesteld. Mocht dat lukken, zeg dan nooit nee als je tijdens de visite iets opgedragen krijgt, maar als je niet weet wat je ermee aan moet, bel mij dan daarna eerst op.'

"De Primarius Dr. Winiwarter, voor wie ik moest verschijnen, was nota bene een zoon van de bekende Felix von Winiwarter, de rechterhand van de beroemde arts Theodor Billroth, grondlegger van de maagchirurgie. Hij vroeg me eerst of ik van plan was de zaak te saboteren. Ik zei hem dat ik in mijn eentje en dan nog te midden van alleen maar zieken niet aan sabotage kon denken. Zes semester was krap-aan vond hij, maar hij wilde het met mij als assistent wel proberen. Ik ging dus niet naar een barak, maar werd ingekwartierd bij een echtpaar even verderop in de straat."

 

Onderricht

"Ik was plotsklaps Herr Doktor geworden. Oberartzt Dr. Sinani was mijn redding en mijn leermeester. Ik kreeg aanschouwelijk onderricht hoe het moest en hoe het niet moest. Hij vertelde me onder meer welke vloeistoffen wel onderhuids en welke beslist alleen maar in de bloedbaan kunnen worden gespoten. Bij een Duitse soldaat spoot hij een vloeistof onder de huid naast het bloedvat waarin het spul rechtstreeks had moeten worden ingespoten. 'Nu moet je morgen maar eens gaan kijken', zei hij, 'dan zul je die fout van je leven niet maken. Er komt een enorm pijnlijk infiltraat, je zult ervan schrikken. Je roept dan de zuster en schrijft onmiddellijk natte omslagen voor en overmorgen, je zult het zien, ben jij de held.' Inderdaad, die omslagen hielpen geweldig en ik werd nadien dankbaar en met respect bejegend.

"Toen ik er nog nauwelijks een week was, belde ik hem op met de mededeling dat mij opgedragen was bij een oude dame die niet kon plassen een katheter in te brengen. Als kuis rooms jongetje had ik me de anatomie ter plaatse nog niet eigen durven maken. Hij moest wel lachen en zei: 'Tja, dat kan ik je niet komen voordoen, dan val je meteen door de mand. Maar zei je niet dat het een oude dame betrof? Juist, dan kun je die opening niet missen aan de bovenrand van de vagina. Je boft, bij een jong meisje zou je dat minuscule gaatje niet gevonden hebben.'

"Toen ik voor het eerst in de operatiekamer moest meekijken, liet hij me bij de vensterbank staan, voor het geval ik misselijk zou worden. Ik kon dan gaan zitten en zo ongeïnteresseerdheid veinzen, dat zou niemand opvallen. Het was gelukkig niet nodig. Hij leerde me ook assisteren en vervolgens narcose geven. Dat begon bij krachtige militairen. Na de inslaapfase met een scheut chloorethyl kwam de nu ouderwetse etherkap. 'Nur tröpflen mein Lieber', zei hij dan en even later: 'Sehen Sie... ganz einfach....'. Hij kon dan beginnen te opereren. Later zei hij ineens: 'Neem nu die kap weg, kijk naar de pupillen!'

'Zeer wijd', zei ik geschrokken.

'En hoe is de ademhaling?'

'Heel zwak en heel oppervlakkig', bracht ik moeizaam uit.

'Precies en kijk nu eens hier in de wond. Hoe ziet het bloed eruit?'

'Heel erg donker', mompelde ik ontzet.

'Juist. Dat is bijna het einde van deze soldaat. Neem de kap weg en laat hem zuurstof ademen en zie je, hij komt alweer bij. Let dus in het vervolg goed op de pupillen én op de ademhaling.' Zo werd ik opgevoed!"

 

Russen

"Er was natuurlijk ook een zaal met Russen, vriendelijk volk." [Eijsbouts bedoelt hiermee iedereen uit de Sovjet-Unie, ook als ze tot andere nationaliteiten behoorden, zoals de hierna genoemde Oekraïners]

"Sommigen die uit de omgeving van Kiev kwamen, kenden wat Frans. Als na de visite de rij dokters de zaal verliet en ik als allerlaatste de deur moest dichtdoen, staken ze een vuist naast de dekens en zeiden: 'Doswi dainja', goedendag. 

"Bij de boeren in de omgeving waren nogal wat Russinnen tewerkgesteld. Als ze zwanger werden van hun meesters, moesten ze in het ziekenhuis geaborteerd worden. De eerwaarde zusters assisteerden dan de gynaecoloog en toen ik later vroeg of ze dat als katholieke nonnen wel mochten, kreeg ik te horen dat ze hiervoor van de bisschop dispensatie hadden gekregen. Tja, zij moesten wel en ik moest hen geloven.

"Naar huidige begrippen ging het er in dat ziekenhuisje uiterst primitief maar nauwgezet aan toe en ik heb er veel geleerd. Hollabrunn, zo klein als het was, had net als Wenen de bevoegdheden van een Kreisamt: weliswaar met een kantoor van één kamer en maar één juffrouw, maar evenveel macht en dus: dezelfde stempels als het hele gebouw in Wenen. Ik vertelde haar dat mijn maatjes uit Wenen vrij mochten reizen en dus kreeg ook ik in mijn paspoort het stempel met een Freies Aufenthaltserlaubnis fürs ganze Reichsgebiet, een verlof tot vrij verblijf in het hele Duitse Rijk. De zin die er onder stond: 'mit Ausnahme der Grenzen', 'met uitzondering van de grenzen', streepte ze, met een knipoogje, graag voor me door. Eens per veertien dagen reisde ik naar Wenen en nam voor de maatjes in het grote universiteitsziekenhuis brood, ham en wijn mee. Ja, ik was daar heel welkom. Met zo'n man of tien hadden ze daar één grote oude ziekenzaal als verblijf en slaapplaats ingericht. In de Siebter Hof, herinner ik me."

 

Wagner-von-Jauregg Heil- und Pflegeanstalt

"Mijn zogenaamde neef die zo graag in Wenen wilde blijven, was als verpleger terechtgekomen in de Wagner-von-Jauregg Heil- und Pflegeanstalt. Ook hem heb ik bezocht in dit beroemde gesticht, dat voor de oorlog een wereldnaam had op het gebied van de zorg voor gehandicapten en psychiatrisch patiënten. Ik ben daar toen enorm geschrokken. Het beroemde instituut was nu verworden tot een verzamelplaats van alle ernstig geestelijk gehandicapten die niet vergast mochten worden omdat hun ouders belangrijke bonzen van het Derde Rijk waren. De meeste gehandicapten liepen naakt rond met op de rug een stempel met een nummer, net als bij varkens. Mijn maatje was over twee van die zalen als opzichter aangesteld en als het uit de hand liep, moest hij de morfinespuit hanteren. Toen hij na de oorlog in Nederland terugkeerde was hij – en ik vergeef het hem – zelf verslaafd aan morfine."

 

Naar huis

"Na zowat een maand of drie mocht ik, wegens goed gedrag, voor veertien dagen naar huis omdat mijn vaders gezondheid – hij had ernstig hartlijden – ineens zeer slecht was. Hoewel ik alles achterliet in mijn kosthuis, wilde mijn hospita niet geloven dat ik zou terugkomen; gelukkig was zij de enige. De goede ziel gaf me extra brood en gekookte eieren mee, want de reis door het vernielde Ruhrgebied kon lang duren. 

"Natuurlijk was ik niet van plan terug te keren. 'Och, och', zei ook mijn vader, 'Wenen is zover weg, ik zou het er maar op wagen'. En zo bleef ik thuis. Er was werk genoeg, zoals olie maken uit koolzaad. Mijn vader had al een jaar eerder een prachtig roterend persje ontworpen dat je bij onraad gemakkelijk uit elkaar kon nemen en in je binnenzak stoppen. Die olie was perfect, maar er kwam een nare doordringende reuk af als je er vlees of iets anders in wilde bakken. Door de olie in grote braadpannen te koken samen met enkele sneden roggebrood verdween die geur en zo maakte mijn moeder eersteklas spijsolie."

 

Verraad

"Het leek allemaal prachtig en via onze huisarts kreeg ik een Duitse verklaring dat ik door de ziekte van mijn vader Ortsgebunden was en dus thuis moest blijven. Maar het mocht niet baten. Voor het twee weken verder was, werd ik ’s nachts bij een razzia van mijn bed gelicht. Verraden werk dus. Met een stel eveneens in die nacht opgepakte dorpsgenoten werden we met zijn vieren opgeborgen in één cel van het politiebureau aan de Grote Berg te Eindhoven. We kregen vanuit een andere cel het belangrijke advies om in de nacht met een touwtje om de broekspijpen op de strozak te gaan liggen, want als de vlooien eenmaal de 'waterlinie' zouden zijn gepasseerd, dan werd het pure ellende. 

"Het verhoor door de officier van de Sicherheitsdienst, de beruchte Weber, begon al meteen de volgende dag. Mijn verhaal was duidelijk en begrijpelijk en leek onschuldig, maar bij het tweede verhoor de dag nadien kreeg ik te horen dat de familie al was gewaarschuwd om mijn koffertje te komen brengen. De volgende dag al werd ik tussen twee politiemannen naar de trein voor Venlo gebracht."

 

Trein naar Deurne

"Dicht bij het station zei de man rechts van mij, alsof hij in zichzelf sprak: 'Die trein stopt in Deurne.' Verder deed hij er het zwijgen toe. Op het station werd ik in een lege coupé gestopt – doorlopende gangen waren er in de derde klas toen nog niet – en de deur achter me ging op slot. Ik moet tot mijn schande bekennen dat ik me tot voorbij Helmond zat af te vragen of die politieman iets bedoelde te zeggen met 'Die trein stopt in Deurne.' Pas toen besefte ik dat de afgesloten deur ook in Deurne de perrondeur zou zijn, terwijl de deur aan de andere kant van de coupé alleen naar grint en rails zou leiden. Als die man er dus echt iets mee bedoeld had, dan zou de deur aan die kant niet op slot moeten zijn. En verdomd, aan die kant was de deur inderdaad niet op slot. De trein stopte in Deurne, ik opende de deur, liet mijn koffer op de kiezels zakken en kroop via de treeplanken naar beneden. 

"Daar stond ik vlak tegen de trein aan tot-ie vertrokken was. De stationschef zag me komen en zei: 'Had je niet beter aan de andere kant kunnen uitstappen?' Ik beaamde dat natuurlijk en liep naar buiten, me afvragend van wie ik hier een fiets zou kunnen lenen om de zeven kilometer naar Asten te fietsen. Maar tot mijn stomme verbazing stond daar voor het station mijn jongere broer Max, geleund tegen zijn Citroën, met bovenop de toen bekende zak met gas. Aan iedere kant zat een scharnierend hek om de druk op het gas te houden. 'Wat doe jij hier?', vroeg ik hem. 'Ik kreeg een telefoontje uit Eindhoven dat ik jou hier van de trein moest halen. Dus da klopt. Stap maar gauw in, ons moeder wit al dè ge komt.' Meer was niet uit hem te krijgen. In Asten stapte ik uit; mijn moeder stond me al op te wachten. Ze wees van een afstand naar opzij van het huis en zei: 'Jongen, ik ben blij dat je er weer bent, maar ga eerst maar via het washok. Ik heb daar een teil warm water staan, zeep, handdoeken, schone kleren en een paar klompen.' Ja, met haar twaalf kinderen was mijn moeder een zeer praktisch mens!

"Het was duidelijk, ik moest voorgoed uit Asten verdwijnen en dat was betrekkelijk snel geregeld. Bij Jan en Jo Wouters in het Witte Dorp in Eindhoven verdween ik van de wereld en begon me daar voor te bereiden op tentamens die de hoogleraren in Amsterdam bereid waren bij hen thuis af te nemen."

 

Landwacht

"Mijn vader stierf half november 1943. Ik was incognito in de mis en verdween nadien weer. Een paar weken later was ik overdag in Asten op bezoek bij mijn zus, in het huis van haar schoonfamilie – ik was weer eens oom geworden. Daar viel toen de Landwacht – de in 1943 opgerichte paramilitaire organisatie van NSB'ers –met vier man sterk binnen op zoek naar mijn zwager. Tot hun niet geringe verbazing troffen ze niet hem, maar mij aan. Ik kwam onmiddellijk onder bewaking van een van hen, terwijl de overigen het huis doorzochten. Nu was dat ouderlijk huis van mijn zwager een groot en ingewikkeld huis: twee huizen in elkaar gebouwd, waarvan een gedeelte destijds ook nog als winkel had gediend. Een gecompliceerd bouwsel dus met twee trappen erin.

"Toen van bovenaf die tweede trap werd ontdekt, bleek mijn bewaker te leunen tegen de deur waarachter de trap omhoog ging. Zijn nieuwsgierigheid was plotseling zo groot dat hij mij even uit het oog verloor. Voor mij was dat de kans: ik schopte zijn geweer weg en liep voor mijn leven. Ik kende het huis en de tuinen erachter als mijn broekzak en rende dwars door de tuin en een heg naar een andere tuin en zo de parallelweg op. Vincent Hulshof fietste daar over de weg en in no time was ik op zijn fiets binnendoor op weg naar Sluis 11. Met de fiets op de rug door het riviertje de Aa bleek in zo’n situatie ineens geen enkel probleem. Drie kwartier later belde ik aan bij een getrouwde zus in Weert en twee dagen nadien dook ik weer op in Eindhoven. Ik kreeg natuurlijk stevig de wacht aangezegd en hervatte op de zolderkamer mijn studie.

"Bij het doen van de tentamens in Amsterdam – ik moest dan met de trein van Eindhoven naar Mokum – ben ik nog twee keer aangehouden, eenmaal in de trein en eenmaal op het Centraal Station. Beide keren wist ik me eruit te praten met mijn tweede persoonsbewijs, waarop ik als kantoorbediende vermeld stond. Zo deed ik clandestien mijn kandidaatsexamen en begon ik opgewekt in Den Haag aan mijn doctoraal te werken als knecht van de patholoog-anatoom in het Westeindeziekenhuis."

 

Waarnemend burgemeester

"Nog geen week terug in Asten, begin september 1944 – na mijn verjaardag en na Dolle Dinsdag – was ik opnieuw de klos, maar nu als waarnemend burgemeester. De ondergedoken vroede vaderen hadden er maar al te graag hun goedkeuring aan gehecht. Iedere ochtend meldde ik me op het raadhuis om verslag te doen, orders te krijgen en hulp te vragen. Zo hadden de bakkers gist nodig om brood te bakken en dat moest uit Helmond komen. Ze waren al twee keer op weg geweest maar telkens beschoten. Wij zorgden voor begeleiding. Ik moest ook de tankstationhouders meedelen dat de komende dagen hun benzinetanks zouden worden leeggemaakt. Een groot gedeelte van de benzine werd dus ’s nachts verwijderd en zo waren er allerlei klusjes waarmee ik kon helpen. De ondergrondse kreeg dagelijks alle informatie.

"De Ortskommandant, de plaatselijk vertegenwoordiger van de Wehrmacht, bleek van huis uit advocaat te zijn. Hij vertelde me doodgemoedereerd dat Duitsland zijns inziens geen schijn van kans meer had, maar dat er nog heel wat ellende zou volgen. In die dagen wist mijn broer Max – toen 22 jaar –met een smoes bij Sluis 10 over de brug over de Zuid-Willemsvaart te komen en hij bracht ’s avonds vanuit Geldrop de eerste Amerikaanse sigaretten mee.

"Op zondag 17 september was er continu een groot aantal Britse en Amerikaanse vliegtuigen in de lucht. Het hield niet op. Vooral in de richting Helmond-Eindhoven werd constant gevlogen; we zagen ook veel parachutes. Ook maandag was het heel druk in de lucht. ’s Morgens deelde de Ortskommandant mij mee dat er bij Son enorme luchtlandingen hadden plaatsgevonden. Het gerucht ging dat Eindhoven bevrijd zou zijn. De Duitsers blokkeerden Sluis 11 en veel Duitse tanks kwamen vanuit Liessel en Deurne in de richting van Asten. Op woensdag 20 september werden Heeze en Someren bevrijd.

"De Duitsers bliezen Sluis 11 op. Het was duidelijk dat ze achter het kanaal wilden standhouden. Tegen de avond begon de eerste beschieting van Asten door de Britten. De kerktoren werd ernstig beschadigd en na middernacht vielen er hier en daar nog enkele granaten. Het hele dorp was uitgestorven; iedereen kroop in de kelders bij elkaar. De volgende ochtend, donderdag 21 september, werden we al vroeg uit de kelder gehaald. Er stond een Duitser met een legerwagen voor de deur: of ik maar wilde instappen. Het zweet brak me toen wel uit. Achter het gehucht Voordeldonk, voorbij een boerderij, stonden enkele militaire voertuigen en een paar legertenten. In een ervan moest ik binnengaan en daar, achter een tafel, zat een hoge militair met kruisen, sterren en lintjes – dat werd destijds Brustsalat, 'borstsalade', genoemd. Hij zei Guten Morgen en wees op de kaart: ten oosten van de Zuid-Willemsvaart zou een verdedigingslinie worden opgebouwd met als gevolg dat Asten gevechtsterrein zou worden. Of ik maar wilde zorgen dat alle inwoners uit Asten zouden vertrekken, nog voor de namiddag! Ik zelf kon blijven en ook de mensen van het Rode Kruis als ze dat wilden… Jawohl – en dat was het dan."

 

Spullen pakken

"Te voet op weg naar het dorp en bij alle huizen en straten waar ik langskwam, vertelde ik de mensen dat ze onmiddellijk de noodzakelijke spullen moesten pakken en ergens in de wijde omtrek een plaatsje bij een boer moesten zoeken. De verslagenheid was groot. Maar naarmate er meer zwaar bewapende militairen opdoken en er op de straathoeken kanonnen, mortieren en pantservuisten verschenen, werd duidelijk wat ons te wachten stond. Het dorp liep leeg, iedereen bepakt en bezakt, met volgeladen kinderwagens en fietsen.

"Sommigen kwamen me vertellen dat ze een goede kelder hadden en dat ze wilden blijven. Ik raadde het hun af en zei dat het hun eigen verantwoordelijkheid was, maar dat ze vrouwen en kinderen niet aan risico’s konden blootstellen. Ook vanuit het klooster van de Missiezusters aan de weg naar het kanaal, waar veel oude en zieke mensen verbleven, wilden de Duitsers iedereen laten vertrekken. Het heeft veel voeten in aarde gehad voordat de zusters en de ouden van dagen mochten blijven, in de kelders bijeengekropen. De zusters heetten voluit Missiezusters Franciscanessen van de H. Antonius van Padua, ook wel Franciscanessen van Asten, en hun klooster staat aan de Wilhelminastraat, die tijdens de oorlog Torenstraat heette."

 

Granaten

"In de vroege avond barstte het geweld los. Het regende granaten, afgeschoten door onze bevrijders, en het was een oorverdovend lawaai. Mijn broer Max, voorzien van een Rode Kruisband, en ik bleven in de kelder van ons huis en dat was maar goed ook: tot driemaal toe werd het getroffen. In de kelder kon je elkaar dan een kwartier lang niet zien door het stof. We dachten dat we het niet zouden overleven. Na een nacht van zware artilleriebeschietingen staken de Britten in de vroege ochtend van vrijdag 22 september Sluis 11 over, om via een snelle en gewelddadige raid Asten te bevrijden; dat duurde verder de hele dag.

"Toen het die ochtend een uurtje rustig was, waagden we ons voorzichtig naar boven. De ravage was enorm. Er zat alleen nog kapot glas in de sponningen. De veranda bestond niet meer, er was een hoek van het huis weg en het dak was voor een groot deel vernield. Op straat was het heel stil. Overal langs muren stonden in de steek gelaten karretjes met automatische wapens erin. Op de hoek van de straat naar de Peel zagen we enkele Duitsers zwoegen. Wij gingen weer de kelder in. Na een half uur gingen we nog eens even kijken. In de richting van het kanaal stond een militaire auto met achterop een Duits benzineblik: ze waren er dus nog. Terug dus. Weer een half uur later bleken er vreemde militairen rond diezelfde auto te staan: dat moesten Britten zijn.

"Wij gingen erop af en konden onze eerste woorden Engels vermengd met Astens en Duits uitbrengen. Dat Duitse benzineblik noemden ze een jerrycan: de Amerikanen noemden de Duitsers Jerries, een verbastering van Germans. De Duitse vinding van het benzineblik hadden ze massaal nagemaakt: de jerrycan

"Met een van de Britse officieren liep ik in de richting van Sluis 11, langs anderhalve kilometer Kanaalstraat. De meeste huizen waren vernield. Speciale eenheden keken de kelders stuk voor stuk na: ze bleken vol te zitten met heel jonge Duitse soldaten. Ze moesten alles afgeven en uit hun zakken laden. Ze huilden als ze zelfs de foto's van moeders of vriendinnen niet mochten behouden."

 

Gesneuvelden

"Verderop, in de sloten aan weerszijden van de weg, lagen honderden gesneuvelden, mannetje aan mannetje, velen nog met de geweren in de aanslag. In de bocht voor de sluis lag een Britse tank opzij van de weg en nog een, uit elkaar gereten door een zogeheten Panzerfaust, een Duits antitankwapen. Alles bij elkaar een waarneming die voorgoed in mijn geheugen staat gegrift.

"Maar de bevrijding was er en een totaal nieuwe tijd begon. Enkele weken later werkte ik weer als knecht van de patholoog-anatoom in het ziekenhuis, nu niet in Den Haag maar in Tilburg. In de zomer van 1948 studeerde ik af als arts en een week later kreeg ik de oproep om Hare Majesteit te komen dienen. Voor twee jaar vertrok ik naar Indonesië als arts bij de Koninklijke Marine. Maar dat is een ander oorlogsverhaal."

 

Bronnen

Huismans, P., "Kloosters in Asten", BHIC, 07-02-2022 (Stand op 22 juni 2024).

Mende, S., "Die Wiener Heil- und Pflegeanstalt 'Am Steinhof' in der Zeit des NS-Regimes in Österreich", voordracht 30-01-1998 (Stand op 22 juni 2024).

Opgetekende herinneringen van Rinus Eijsbouts.

"Voormalig huis G943", Heemkundekring de Vonder, 22-07-2023 (Stand op 22 juni 2024).