Zo ook door Pieter Corneliszoon (P. C.) Hooft (1581-1647) in zijn Nederlandsche Historiën. De eerste twintig boeken van deze omvangrijke kroniek werden in 1642 uitgegeven, en gaan over de noordelijke en zuidelijke Nederlanden in de periode 1555-1584. In 1823 verscheen een heruitgave met "aantekeningen en ophelderingen van de Hoogleeraren M. Siegenbeek te Leyden; A. Simons te Utrecht en J.P. van Cappelle te Amsterdam". Het werk werd in Amsterdam gedrukt door Johannes van der Hey en Zoon.
Hooft schreef in deel twintig kort over het beleg van het kasteel van Wouw. Zijn verhaal baseerde hij op “andere schrijvers” én op het verslag (al dan niet mondeling) van “een der belegerden”. Hooft plaatste zelf een vraagteken bij de betrouwbaarheid van deze getuige.
Het (korte) beleg en de nachtelijke ontsnapping
Het beleg zoals Hooft dat beschreef, moet in 1583 gebeurd zijn, toen Armand de Gontaut, baron van Biron (1524– 1592) op 9 en 10 mei met zijn Franse troepen in dienst van het Staatse leger de vesting aanviel. Daar kwam hij 150 boeren en 150 Italianen tegen in dienst van de Spaanse koning. Biron liet 1500 kanonskogels afvuren op het kasteel, en sloeg zo een bres in de muur.
Als we Hooft mogen geloven, waren de troepen in dienst van de koning daarna niet meer bereid te vechten. In de nacht vluchtten zo’n 50 soldaten op een opmerkelijke manier. Met een baktrog staken ze de gracht over, om vervolgens te verdwijnen in het holst van de nacht.
De volgende dag gaf de rest van de troepen zich over. De Italianen kregen vrije aftocht, terwijl de Wouwse boeren konden kiezen om zich vrij te kopen of om dienst te nemen in het Staatse leger. Maar toen de Staatse troepen het kasteel binnentrokken, bleek er één vijand wel bereid te vechten. Vanuit een van de torens bleef deze soldaat zich verzetten, totdat ook hij door onderhandelingen tot overgave kwam.
Zo wisten de Staatsen eenvoudig het machtige kasteel van Wouw in te nemen, zonder grote verliezen te lijden. De opperbevelhebber van de koningsgezinde troepen in de Nederlanden was hier niet blij mee. Hij liet de commandant van de Italiaanse troepen onthoofden in Breda.
De oorspronkelijke tekst
Hieronder volgt de oorspronkelijke tekst van Hooft:
"De Maarschalk [Biron] mende ‘t heir, oover Roozendaal, naa Woude, een sterck Slot by Berghen op Zoom, en ‘s Markgraave eyghen: daar vyftienhondert groove koeghels luttel muurbrex baarden; maar zulk een’ schrik, dat anderhalfhondert Italiaanen, bedingende niet dan hun zydgeweer, het op den tienden van Bloeimaant ooverleeverden. Van gelyk getal boeren, die ‘er op waaren, traaden zommighe in der Staaten dienst; d’andere moesten ransoen betaalen. Hierin vind ik verscheyde schryvers gelykstemmigh: kan nochtans niet verzwyghen, hoe een der beleggerden, wiens tuyghenis quaalyk te wraaken waare, my verhaalt heeft, dat op de voorzeyde Burgh zich slechts vyftigh soldaaten bevonden; de welke, gejaaght van anxt, des nachts, met een baktrogh, oover de graft voeren; en door de moeras, geleeghen aan d’eene zyde van ‘t Blokhuis, wegh vlooden; alle op eenen naa, die, verfoeyende zoo vuydigh een verloop, zich, ‘s daaghs daaraan, als Staatschen, naa ‘t vellen der poorte, in quaamen, noch uit zeekeren binnentooren weerde, tot dat men hem eerlyk verdragh toestond. Hoe ‘t was; dit klakkeloos scheyden uit Woude nam de Prins van Parma zeer quaalyk, en deed den Hopman aan den halze straffen."
Bronnen